Les 6 periode 7 cohort 2021 tweedejaars

Les 6 periode 7
NEDERLANDS TWEEDEJAARS COHORT 2021


april  2023

LAATSTE LES VAN DEZE PERIODE. 
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 6 periode 7
NEDERLANDS TWEEDEJAARS COHORT 2021


april  2023

LAATSTE LES VAN DEZE PERIODE. 

Slide 1 - Tekstslide

- Terugblik vorige les;
- wanneer haal je je studiepunt?
- veelvoorkomende schrijffouten:korte herhaling;
- juist verwijzen: die, dat, wat;
- hun hebben....?? Wanneer gebruik je hun en hen?
- betoog (huiswerk voor vandaag). 

Planning van de les 

Slide 2 - Tekstslide

studiepunt Nederlands:
In Teams:
  • huiswerkopdracht 2 (zakelijke brief) gemaakt;
  • huiswerkopdracht 4 (betoog) gemaakt en na feedback verbeterd: feedback ontvang je zo snel mogelijk (deze week): vandaag 3/4 of morgen 4/4 betoog inleveren! Feedback op betoog uiterlijk 14 april verbeterd.
  • alle opdrachten die via de licentie van Nu Nederlands onder planning staan heb je gemaakt.
  • DEADLINE:  VRIJDAG 14 APRIL 2023 

Slide 3 - Tekstslide

Geen studiepunt Nederlands:
  • opdrachten onvoldoende uitgewerkt;
  • betoog niet verbeterd;
  • huiswerk Nu Nederlands (licentie) niet gemaakt.

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les :
  • voorkom je veelvoorkomende schrijffouten en maak je een grote kans je schrijfexamen te halen!
  • Weet je welke feedback je hebt gekregen op je betoog en leer je wat je al goed doet en wat je nog kunt verbeteren;

Slide 5 - Tekstslide

MAAK AANTEKENINGEN!!

Slide 6 - Tekstslide

KORTE HERHALING

Interpunctie

Slide 7 - Tekstslide

De komma
Het moeilijkste leesteken.

Een komma zorgt ervoor dat je een zin makkelijker kunt lezen.

Het is een rustpunt in de zin.

Slide 8 - Tekstslide

Waarom komma's belangrijk zijn:

Slide 9 - Tekstslide

Komma: wanneer?
1. Zet een komma tussen twee persoonsvormen:

Als je het zo uitlegt, begrijp ik het beter.

Slide 10 - Tekstslide

2. Een komma voor een voegwoord
In deze zin gebruik je ook een komma, want er staat een voegwoord in deze zin.

Andere voegwoorden waar je een komma voor zet zijn: 
maar - omdat - daardoor - waardoor - dat - dus - terwijl - zodat - totdat - nadat - etc.

Slide 11 - Tekstslide

2. Komma voor een voegwoord
Je schrijft bijna altijd een komma (,) voor een voegwoord.
Dit komt omdat je twee zinnen aan elkaar voegt.

Voor de voegwoorden ’en’ en ’of’ zet je eigenlijk nooit een komma. Een voegwoord kan ook vooraan de zin staan.

Omdat ze te laat was, moest ze nablijven. 

Slide 12 - Tekstslide

Welke zin is juist?


A
Als de winkel sluit, ga ik naar huis
B
Als de winkel sluit ga ik naar huis

Slide 13 - Quizvraag

Waar hoort de komma?
'......dit mag omdat hij een coach is.
A
, omdat
B
omdat,

Slide 14 - Quizvraag

TIP: maak aantekeningen!
Als je weet waar je op moet letten, maak je minder fouten!

Slide 15 - Tekstslide

los, vast of met een streepje: wat weet je?

Slide 16 - Woordweb

Slide 17 - Video

aan elkaar of los of met een streepje?
A
stageverslag
B
stage verslag
C
stage-verslag

Slide 18 - Quizvraag

wat is het juiste antwoord?
A
stage instelling
B
stage-instelling
C
stageinstelling

Slide 19 - Quizvraag

wat is het juiste antwoord?
A
reclame-afdeling
B
reclame afdeling
C
reclameafdeling

Slide 20 - Quizvraag


A
Beste mevrouw Van Dam,
B
Beste mevrouw van dam,
C
Beste mevrouw van Dam,

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Dat
Je gebruikt 'dat' als je verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord: een het-woord.

Op school zag ik een meisje dat  als twee druppels water op jou leek!
(het meisje)

Slide 23 - Tekstslide

Die
Je gebruikt 'die' als je verwijst naar een de-woord.

Op school zag ik een jongen die  als twee druppels water op jou leek!    (de jongen )

Het -dat
De- die


Slide 24 - Tekstslide

Wat
  • Na onbepaalde voornaamwoorden 
  • iets, niets, alles, enige, iedereen, niemand
  • Er is niets wat ik niet kan :)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wat
  • Na de overtreffende trap
  • (beste, leukste, irritantste, meeste, eerste,..)
  • Het mooiste wat er kan gebeuren...

  • Als verwijzing naar een zin die ervoor staat
  • Hij kwam vaak op bezoek, wat we zeer op prijs stelden.

Slide 27 - Tekstslide

Een kantoor ... leegstaat kan gebruikt worden voor vluchtingenopvang.
A
dat
B
wat

Slide 28 - Quizvraag

Het allerlaatste ... ik doe voordat ik naar bed ga is...
A
dat
B
wat

Slide 29 - Quizvraag

Onlangs kocht ik een pizza, ..... niet te eten was
A
dat
B
wat
C
die

Slide 30 - Quizvraag

Zij heeft haar tuinhuis moeten afbreken, ... ik heel sneu vind.
A
dat
B
wat

Slide 31 - Quizvraag

Tegen het raam tikte een roodborstje.....graag naar binnen wilde
A
dat
B
wat
C
die

Slide 32 - Quizvraag

Het allereerste .. ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.
A
dat
B
wat

Slide 33 - Quizvraag

Dat was volgens hem het spannendste... hij ooit heeft meegemaakt.
A
dat
B
wat

Slide 34 - Quizvraag

Wanneer je gebruik je hun, aan hen of zij?

Slide 35 - Woordweb

Slide 36 - Tekstslide

Zij, hun, hen
Je gebruikt 'zij' als het om een onderwerp gaat.
  • Zij zijn de hele nacht opgebleven om de bokswedstrijd te bekijken. 
  • Hun zijn de hele nacht opgebleven om de bokswedstrijd te bekijken.  FOUT!
  • Ik weet het niet zeker, maar zij zijn volgens mij niet uitgenodigd.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Hen
Je gebruikt 'hen' na een voorzetsel of als het om een lijdend voorwerp gaat.
  • Wij staan achter hen in de rij (na een voorzetsel).
  • Jullie gaan met hen mee. 

Slide 39 - Tekstslide

hen-> lijdend voorwerp
  • Wie of wat + onderwerp+ gezegde
  • Ik heb hen niet gezien!
  • Wie heb ik niet gezien? 
  • hen



Slide 40 - Tekstslide

hun-> meewerkend voorwerp
  • Hoe vind je het meewerkend vw?
  • Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
  • Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.

  • De docent geef hun de verslagen weer terug (aan hen)

Slide 41 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Hen: met voorzetsel
Hun: 'zonder' voorzetsel

De gastvrouw geeft hun iets te drinken. (hun = aan hen)
De gastvrouw geeft aan hen iets te drinken.

De gastvrouw geeft ze iets te drinken.

Slide 42 - Tekstslide

Bezittelijk vnw -> hun
Anja noteert hen op de lijst -> lijdend voorwerp

 
Anja noteert hun gegevens op de lijst.

Slide 43 - Tekstslide

De trainer zei: '... moeten niet zeuren!"
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 44 - Quizvraag

Ik heb ...dat boek gegeven.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 45 - Quizvraag

Ik vind het irritant als ... de hele tijd weglopen.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 46 - Quizvraag

De stank maakt ... misselijk.
A
hun
B
hen

Slide 47 - Quizvraag

Je kunt aan ... ook vragen of ze op het feestje komen.
A
hun
B
hen

Slide 48 - Quizvraag

Dit is niet mijn probleem, maar ... probleem.
A
hun
B
hen

Slide 49 - Quizvraag

Je kunt ... ook vragen of ze op het feestje komen.
A
hun
B
hen

Slide 50 - Quizvraag

Slide 51 - Tekstslide

Ik kan vandaag niet komen, want ....
bus is niet komen opdagen
A
me
B
mijn
C
kan allebei

Slide 52 - Quizvraag

OEFENINGEN NU NEDERLANDS STAAN VOOR JE KLAAR OVER DEZE ONDERWERPEN
GA NAAR LICENTIE;
NU NEDERLANDS 3F
PLANNING: ALLE OPDRACHTEN MAKEN.
DEADLINE 14 APRIL 2023.


Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

+
twee schrijfopdrachten (zakelijke brief en betoog). Betoog moet zijn verbeterd na feedback.
Feedback op je betoog geef ik deze week. Dus betoog vandaag of uiterlijk morgen inleveren.


Slide 55 - Tekstslide