Nederlands les 2 - wk 2

Welkom bij Nederlands
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesonderdelen 
1. Wat is een hoofdzin / bijzin? 
2. Wanneer gebruik je die, dat en wat?
3. Hoe gebruik je echter? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de kenmerken
van een hoofdzin?

Slide 3 - Woordweb

1 belangrijkste mededeling (daar waar het om gaat) 
2 pv en ow staan naast elkaat 

Wat zijn de kenmerken
van een bijzin?

Slide 4 - Woordweb

1 geeft een toelichting op de hoofdzin
2 pv en ow staan meestal uit elkaar.
3 de bijzin kan niet opzichzelf een zin vormen 
4 Meestal te vervangen door 1 woord. (daarom) 
5 heeft een eigen pv en onderwerp .
HZ en BZ
Gisteren ben ik niet gaan sporten, want het regende.
Gisteren ben ik niet gaan sporten, omdat het regende. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin / Bijzin 

Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin in 
de onderstaande zinnen?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Iedere tekortkoming in de nakoming van een overeengekomen verbintenis verplicht de schuldenaar de schade te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met een Wob-verzoek kunt u een verzoek doen tot openbaarmaking van bepaalde overheidsinformatie en u kunt dit verzoek te allen tijden indienen.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Omdat de gekapte bomen recht voor zijn huis stonden, had meneer Kharman een rechtstreeks belang bij het al dan niet kappen van de bomen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruiken we
die of dat ?

Slide 10 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

De wet ... vaak overtreden wordt, kan slecht worden gehandhaafd.
A
die
B
dat

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zit de fout in deze zin?

Bij de behandeling van een casus moeten de feiten wat voor het oplossen van de casus van belang zijn worden geselecteerd.

Slide 12 - Open vraag

Goede antwoord:
de feiten die
Ik zal je het arrest geven, ........... over die zaak gaat.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer schrijf je
wat i.p.v. dat ?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat:
Als het terugslaat op een hele zin. 
vb. We gaan naar Spanje, wat ik heel leuk vind. 
Als het terugslaat op een overtreffende trap. 
vb. Het mooiste wat ik ooit gelezen heb. 
Maar: Het mooiste boek dat ik ooit gelezen heb.
Als het terugslaat op een onb. vnw. 
vb. Iets wat jij niet weet, weet ik ook niet. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De student wil na zijn P naar de uni, ........ ik een uitstekend idee vind.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 16 - Quizvraag

Wat is goed, het slaat op de hele vorige zin. 
Wij zijn benieuwd naar het oordeel van het Hof, wat binnenkort wordt gepubliceerd.

Deze zin is?
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil bezwaar aantekenen tegen het besluit, ....... binnen zes weken moet gebeuren.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het ingezetenschap wordt aangetoond middels een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie, ........... bij het aangaan van het lidmaatschap niet ouder is dan vier weken.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De rechter had een feit, ..... door de getuige was genoemd, niet in overweging genomen.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De burgemeester verleent een exploitatievergunning voor een coffeeshop, ....... is gebaseerd op een plaatselijke verordening.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Echter / maar 

Begin je een zin met "echter" , dan altijd:
- een komma na echter. (Echter,..........)
- de volgorde (onderwerp + persoonsvorm) 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De student is best slim, echter hij maakt soms domme opmerkingen.
Deze zin is fout. Verbeter de zin?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De advocaat wil je graag zo snel mogelijk spreken. Zij kan echter niet op maandag.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De wet zou aangenomen moeten worden.

A. Echter er komen nog enkele wijzigingen.
B. Echter, er komen nog enkele wijzigingen.
A
is goed
B
is goed

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Echter een nadeel dat ondervonden kan worden is dat men te veel bezwaarschriften zal ontvangen.

Deze zin is?
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

juiste antwoord: 

Echter, een nadeel dat ondervonden kan worden,is dat men te veel bezwaarschriften zal ontvangen.
De cliënt heeft zijn verhaal verteld aan zijn klantmanager echter hij is niet ingegaan op zijn schuldenproblematiek.

Deze zin is fout. Verbeter de zin.

Slide 27 - Open vraag

De student is best slim,maar hij maakt soms domme opmerkingen.

Of:De student is best slim. Echter,hij maakt soms domme opmerkingen.

Of:De student is best slim. Hij maakt echtersoms dommeopmerkingen.
Stel een vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie
Wat heb ik geleerd in deze les?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie
Wat ga ik nog oefenen voor de toets?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedankt!!
Bereid de volgende les goed voor!
Tot volgende week

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies