Hfdst 4.7 Grammatica: woordsoorten

Woordsoorten
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken jij nog?

Slide 2 - Woordweb

Doelen van dit hoofdstuk
Ik weet wat een aanwijzend voornaamwoord is.
Ik kan een aanwijzend voornaamwoord herkennen in de zin.

Ik weet wat een vragend voornaamwoord is.
Ik kan een vragend voornaamwoord herkennen in de zin.

Ik kan de woordsoorten zelfstandig naamwoord, lidwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord en telwoord herkennen en benoemen (= herhaling).

Slide 3 - Tekstslide

"Ik zag twee vliegen vliegen."

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
Met een aanwijzend voornaamwoord kun je iets of iemand aanwijzen.

Deze kast, die leerling, dit gebakje, dat grapje.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.)

Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

Geef mij die telefoon eens aan.
Dat wil ik ook! 
Dergelijke uitspraken vind ik ongepast.

die, dat, deze, dit, zo'n, zulk(e), dergelijk(e)

Slide 8 - Tekstslide

Welke aanwijzende voornaamwoorden gebruik je bij -de woorden?
A
die
B
dit
C
deze
D
dat

Slide 9 - Quizvraag

Sander en Ivo staan voor het restaurant.
Ivo vraagt:
Zullen we in _____ restaurant gaan eten?
Welk aanwijzend voornaamwoord moet erin staan?
die, dit, dat of deze.

Slide 10 - Open vraag

Marie heeft haar mooiste trui aan.
Ze zegt: ____ fijne trui heeft Lies ook.
Die, dit, dat of deze?
A
Die
B
Dit
C
Dat
D
Deze

Slide 11 - Quizvraag

Het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.

De vragende voornaamwoorden zijn: 
wie, wat, welke, wat voor (een).

Slide 12 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 

Slide 13 - Tekstslide

Let op!
Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. 

Andere woorden aan het begin van een vraagzin zijn dus geen vragende voornaamwoorden (zoals; hoe, waarom)

Slide 14 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft een bezit aan --> iets is van iemand.

Staat meestal voor een zelfstandig naamwoord.

Mijn boek, jouw tas, haar fiets, hun sporttassen.

Tip: vul je een naam in, dan hoor je naam+s-> Jans boek

Slide 15 - Tekstslide

Wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Dit zijn de  vier vragende voornaamwoorden. 
Ze vragen altijd naar een persoon of ding.

Slide 16 - Tekstslide

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
De
rare
man
in
de
auto
lacht

Slide 17 - Sleepvraag

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
voorzetsel
werkwoord
zelfstandig nw
Zij
willen
op
jouw
fiets

Slide 18 - Sleepvraag

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
jouw
gekke
tante
is
in
de
tuin

Slide 19 - Sleepvraag

Woordsoorten die je nu kunt kennen:
  • lidwoord
  • werkwoord
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • telwoord
  • persoonlijk voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord
  • aanwijzend voornaamwoord
  • vragend voornaamwoord 

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag!
Welke woordsoort vind jij nog lastig? Wil je extra uitleg? Zet het in de volgende dia. 
 
Bekijk de uitlegfilmpjes in met de linkjes in jullie mail. 

Doen: 4.7 Grammatica, opdracht 1 t/m 11 en de Test jezelf.


Slide 21 - Tekstslide

Vragen? Zo ja, waar wil je hulp bij?

Slide 22 - Woordweb

Leg uit wat een zelfstandig naamwoord is.

Slide 23 - Open vraag