17 01 23 Lastige verwijswoorden H6 formuleren

HV 1Q
Welkom

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

HV 1Q
Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Programma vandaag

  • Lezen in je eigen leesboek
  • Uitleg lastige verwijswoorden (formuleren Hst 6)
  • uitslag teamspel
  • bespreking toets TEA2

    timer
    15:00

    Slide 2 - Tekstslide

     Leerdoelen P3
     Wat heb je nodig voor correct spreken en schrijven? 
    1. Verwijs- en signaalwoorden correct gebruiken
    2. Werkwoorden correct spellen
    3. Leestekens correct gebruiken
    4. Korte presentatie voorbereiden en houden
    5. Enthousiast presenteren

    Slide 3 - Tekstslide

    Leerdoel deze week
    Je kunt lastige verwijswoorden correct gebruiken

    Slide 4 - Tekstslide

    Verwijswoorden

    Slide 5 - Tekstslide

    Welke verwijswoorden zie je?
    1.  Margot geeft mij een van haar oorbellen. 

    2. Het team dat gisteren won is kampioen.
    3. Zie je hen daar staan? 

    Slide 6 - Tekstslide

    Welke verwijswoorden zie je?
    1.  Margot geeft mij een van haar oorbellen. 
    2. Margot geeft mij een van haar oorbellen.
    3. Het team dat gisteren won is kampioen.
    4. Het team dat gisteren won is kampioen.
    5. Zie je hen daar staan? 
    6. Zie je hen daar staan? 

    Slide 7 - Tekstslide

    Lastige verwijswoorden
    • hen of hun?
    • dat of wat?
    • waarmee of met wie?

    Slide 8 - Tekstslide

    Hen of hun?
    • Regel 1: Hen als het lijd. vw is en ook na een voorzetsel
    • Ik zie hen (lv) namelijk morgen. 
    • Ik geef een cadeau aan hen (aan=vz).
    • Regel 2: Hun als het mw. vw is zonder voorzetsel
    • Ik geef Piet en Klaas een cadeau. Ik geef hun (m.vw, zonder vz) een cadeau. 

    Slide 9 - Tekstslide

    Hen: als het lijd. vw is & na voorzetsel
    Hun: als het mw. vw is zonder voorzetsel
    1. Als mijn ouders me ophalen, dan heb ik vaak geen zin om met .... mee te gaan.
    2. Ik heb veel vrienden. Ik stuur .... allemaal een uitnodiging voor mijn feest. 
    3. Rosa en Lisette kwamen me ophalen. Ik ken .... al sinds de basisschool.

    Slide 10 - Tekstslide

    Wat of dat?
    • Dat: na een het-woord: het huis dat ik zie, het meisje dat daar loopt
    • Wat: 
    • na 'alles', 'niets', 'iets' en 'het enige' (alles wat je ziet)
    • na 'dat' of 'datgene' (dat wat jij ziet, is mooi)
    • na een overtreffende trap (zonder zn!) (het leukste wat je kan doen)
    • na een hele zin: Het reizen naar Spanje in coronatijd met de vrienden is goed gegaan, wat we niet verwacht hadden.

    Slide 11 - Tekstslide

    Wat of dat?
    1. Breakdancen is het enige .... hij graag doet.
    2. Dit jaar gaan we weer naar Frankrijk op vakantie, .... ik erg leuk vind.
    3. Het mooiste ..... ik ooit gezien heb in Rome is de Sint-Pieter.
    4. Het spannendste boek ..... hij kent, is Oorlogswinter

    Slide 12 - Tekstslide

    Welke zin is correct?
    1. De vriend waarmee ik elke dag fiets, woont in IJsselstein.

    of: 

    2. De vriend met wie ik elke dag fiets, woont in IJsselstein. 

    Slide 13 - Tekstslide

    Waarmee of met wie?
    • Regel 1: met + wie: mensen 
    • Regel 2: waarmee: dieren, planten en dingen 
    • Geldt ook voor andere vz, bv. over wie / waarover
    • Bv. vertellen over:
    • Het boek waarover je vertelde, heb ik gelezen.
    • De nieuwe docent over wie je vertelde, heb ik gezien. 


    Slide 14 - Tekstslide

    Welke vraag heb je nog over deze verwijswoorden?

    Slide 15 - Tekstslide

    Aan de slag !
    Hst 6, Formuleren, startopdracht en opdracht 1, 2 en 4 maken. De opdrachten staan klaar in Nw Ned Online.
    timer
    15:00

    Slide 16 - Tekstslide

    Toets bespreken
    leerlingen die hem nog moeten maken, gaan nu naar de mediatheek om te lezen.

    Slide 17 - Tekstslide

    Wat heb je vandaag geleerd?

    Slide 18 - Tekstslide

    Slide 19 - Link