06-02-2024

06-02-2024
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansBeroepsopleiding

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

06-02-2024

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Qué vamos a hacer hoy
Mirar Deberes:
  • WB:
p. 85, ej. 16
p.86, ej. 19, 20
  • Escribe (con las horas) un día de tu vida, usa también verbos reflexivos: Me levanto a las 7..... ( para entregar)
      Preguntar a tu compañero
  • TB:
p. 81, ej. 8: Leer "El Camino Inca": Contestar a las preguntas.
9a: Consejos para hacer el camino: Completar las frases.

¿ Cuando te levantas? 
¿Qué haces a las...?
¿A qué hora comes?
¿ Qué haces antes de..../ después de....?
enz.......

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¿MÁS
O
MENOS
O
TANTO/A/(S)?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

/Me duermo
Me siento
Me acuesto
Ponerse
Me pongo
¿Como es un día de tu vida?: Pregunta a tu compañero/a 
¿A qué hora te levantas?/ ¿ Qué haces después? ....
¿ Cuando te levantas? 
¿Qué haces a las...?
¿A qué hora comes?
¿Qué haces antes de..../ después de....?
¿Qué ropa te pones? 
enz.......

WB: p.85, ej. 16
WB: p.84, ej. 13: Verbos y sustantivos: vocabulario

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De volgende werkwoorden hebben een persoon als lijdend voorwerp en wordt voorafgegaan door a
Conocer a
Visitar a      + persoon 
encontrar a
1. ¿Conoces a Shakira?
Si, la conozco

2. ¿Visitas hoy a tus padres?
Si, los visito

3. ¿Encuentras a personas interesantes?
Si, las encuentro
Lijdend voorwerp:
lo, los / la, las

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel elkaar vragen: Vervang de onderstreepte personen en vervang ze door een lijdend voorwerp
1. ¿Conoces a Michael Jackson? - Si, lo conozco
2. ¿Visitas todos los días a tus padres?
3. ¿Ves a tus amigos
4. ¿Visitas a tu hijo este fin de semana?
5. ¿Conoces a todos tus compañeros de clase de español?
6. ¿Quieres ir a ver a tus padres
7. ¿Has encontrado a tu hermana?
quiero ir a verlos 
of
 los quiero ir a ver
________________

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het aanwijzend voornaamwoord pag. 80
57
este/a/estos/as = deze, dit   ese/a/esos/as = die, dat
esto = dit (hier)       eso = dat (daar)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzende voornaamwoorden TB p.80, oef.6a
aquí- ahí.
      Dit/ Deze (dichtbij de spreker)   Dat / Die ( verder van de spreker) 
              Mannelijk          Vrouwelijk                   Mannelijk        Vrouwelijk            
enk.v  este  jersey      esta   falda                   ese jersey       esa falda           
mee.v estos jerseys  estas faldas                esos jerseys   esas faldas    

Este/-a/-os/-as  wordt gebruikt voor dingen in de onmiddellijk nabijheid van de spreker .
Ese/-a/-os/-as wordt gebruikt voor dingen die zicht iets verder weg of in de buurt  van de toehoorder bevinden.

Esto/eso/ aquello verwijst naar iets wat niet concreet genoemd wordt: ¿Qué es esto?
57
Wb.p.86,oef.18

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pronombres demostrativos
Dicht bij de spreker (aquí = hier)
este            -           esta           -        estos        -     estas      -       esto
Verder weg van de spreker (ahí = daar)
ese             -             esa           -         esos          -    esas        -       eso
Ver weg van de spreker (allí = daarginds)
aquel         -             aquella   -         aquellos  -    aquellas  -      aquello

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 esto/eso/aquello


De  aanwijzende voornaamwoorden esto/eso/aquello worden gebruikt om een voorwerp aan te duiden wat niet bekend is of waarover men in algemene zin spreekt.  

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstboek p.81 ej.8
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
1.  ¿ Se puede ir solo? 
2. ¿Cuántos kilómetros tiene el Camino Inca?
3. ¿Cuánto tiempo se necesita para hacerlo?
4. ¿Qué se puede hacer parar evitar el mal de las alturas?
5. ¿Cuáles son los mejores meses para hacer la ruta? 
6. ¿Se puede hacer el Camino Inca con niños? 



Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adviezen geven
Je kunt in het Spaans adviezen geven met onderstaande constructies. Je gebruikt ze in combinatie met het hele werkwoord. 
  1. Se recomienda + hele werkwoord = Men beveelt aan om.../het is aan te bevelen om...
  2. Es mejor + hele werkwoord = Het is beter om ...
  3. Conviene + hele werkwoord = Het is raadzaam om ...
  4. (No) es necesario + hele werkwoord = Het is (niet) nodig om..

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dar consejos ...

  • Se recomienda ...

  • Es mejor ...
  • (No) Conviene ...

  • (No) Es necesario ...
+ infinitivo

pasar unos días en Cusco.
llevar zapatos cómodos.
viajar en junio, julio o agosto.
hacer la ruta en cuatro días.
llevar niños a esta excursión.
llevar alimentos.  

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

p.82, oef.10a/b Gerundio (aan het doen zijn)
De Gerundio gebruik je om te vertellen wat je op dit moment aan het doen bent of wat er aan de gang is. Je gerbruikt daarvoor het werkwoord estar + gerundio

 + gerundio vorm. 
ESTAR
estoy estás está estamos estáis están
Oef. 10b ( 58)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Gerundio?
estar
1. estoy
2. estás                   + stam            + ando (-ar werkwoorden)
3. está                                                + iendo (-er/ir) werkwoorden              1. estamos
2. estáis
3. están

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formas irregulares

Onregelmatige vormen

(Zie paragraaf 7.2 p.125)
decir - diciendo
venir - viniendo
pedir - pidiendo
leer - leyendo
ir - yendo
dormir - durmiendo

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Gerundio?
1. Ik ben aan het luisteren.
2. Ben jij aan het werken?                  
3. Hij is aan het voetballen.
1. Wij zijn aan het eten.
2. Wat zijn jullie aan het doen?
3. Zij zijn aan het praten. 
Estoy escuchando.
Está jugando al fútbol.
Están hablando.
¿Estás trabajando?
Estamos comiendo.
¿Qué estáis haciendo?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¿Qué están haciendo?

jugar al tenis

leer un libro

hablar por el móvil

comer

dormir

estudiar


Slide 21 - Tekstslide

1.está comiendo

2. está durmieno

3. está estudiando

4.está leyendo un libro

5.está hablando por el móvil

6. está jugando al tenis

Even alles op een rij.
Tot nu toe heb je verschillende constructies geleerd:
  • Wat je gaat doen.
  • Wat je moet doen. 
  • Wat je hebt gedaan.
  • Wat je aan het doen bent. 
ir + a + infinitief
tener + que + infinitief
estar + -ando/-iendo
haber + stam + -ado/-ido

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dat ziet er dan zo uit:

  • Mañana voy a estudiar.
  • Esta tarde tengo que estudiar. 
  • Ya he estudiado.
  • En este momento estoy estudiando.


  • Morgen ga ik studeren.
  • Vanmiddag moet ik studeren.
  • Ik heb al gestudeerd.
  • Op dit moment ben ik aan het studeren. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TB: 
p. 83, oef. 13 a/b/c: ¿Qué tiempo hace?

¿Qué tiempo hace hoy en Holanda?

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk La canción del tiempo tot 1.24 m. en  maak onderstaande zinnen af.

Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Está ________________.
No está ________________.
Está lloviendo.
Está nevando. 

.


De zon schijnt.
Het is warm.
Het is koud.
Het is fris.
Het waait.
Het is onbewolkt.
Het is niet bewolkt.
Het is aan het regenen.
Het is aan het ________________.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor weer het is in …?
¿Qué tiempo hace en Madrid?
En Madrid hace unos 17 grados, hace sol y está un poco nublado.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deberes
  • Slides 19, 20, 21: "¿ Qué están haciendo estas personas?": maak de oefeningen.
  • TB.: p.82, oef. 12: Una pausa en el camino: Beantwoord de vraag: ¿ Qué están haciendo estas personas?
  • Goed kijken de slides   22, 23: wij zullen in de les samen bespreken.
  • TB: p.83,oef. 13 a, b, c : lezen en de woorden en uitdrukkingen over het weer leren. Kijken de slides 24,25, 26
  • WB.:p. 84, 12a/b
 p.87: oef.21, 22, 23, 24, 
p. 88, oef. 25
Slide 28: Vul deze twee oefeningen om in de les met elkaar te bespreken.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

El carnaval en España
Ingredientes orejas de carnaval:
250 gr de harina de trigo
50 gr de mantequilla
25 ml de licor de anís o aguardiente
100 ml de agua tibia
60 gr de azúcar glass
1 huevo
Ralladura de limón
Sal

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Buenas Vacaciones de Carnaval

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies