Schrijf of spreek
altijd met een voorzetsel ervoor, dan is het altijd 'hen'.
'Hun' gebruik je om bezit aan te geven:
'Het is hun auto; die auto is van hen.'
Begin nooooooooooooooooooooooooit een zin met 'hun'.
Dan gebruik je 'hun' als onderwerp.
Gebruik in plaats daarvan 'zij':
Zij hebben dat gedaan.