Je kent de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval en de voorzetzels met 4e naamval. Je herkent de 1e, 3e en 4e naamval
.
Slide 3 - Tekstslide
Pers. vnw 1e en 4e naamval
Opdracht 7
1. ihn 8. sie
2. uns 9. sie
3. mich 10. Sie
4. dich 11. ihn
5. uns 12. euch
6. mich
7. euch
Slide 4 - Tekstslide
Aufgabe 8 en 15
Doen we even samen
Slide 5 - Tekstslide
Feesttenten regel
pers
vnw
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
fe
e
st
t
en
t
en
-s klank
t
-t, -d, -n
est
et
et
Slide 6 - Tekstslide
Afgabe 16
Stap 1: Stam van het werkwoord
Stap 2: Persoonlijk voornaamwoord
Stap 3: Eindigd de stam op -s klank -t, -d of -n?
Stap 4: uitgang erachter plakken
Slide 7 - Tekstslide
Scheiben
Was?: Aufgabe 17 und 18
Gebruik hiervoor je Plauderecke en Schreibecke op Seite 40 und 41
Slide 8 - Tekstslide
Sehen
Was?: Aufgabe 19
Hiervoor ga je naar de digitale omgeving. Je kijkt de film en beantwoord de vragen in je boek.
We nemen even de vragen door.
Schrijf de vertaling op!!!
Slide 9 - Tekstslide
Wörter
Luister en lees mee met Worterliste D und F
Machen: Aufgabe 22
Slide 10 - Tekstslide
Running Dictee
Je werkt samen 1 leerling blijft zitten en schrijft. leerling 2 rent naar de gang (zonder telefoon, zonder pen) daar hangen 4 A4 vellen met op elk vel 5 woorden. Onthoud het woord/de woorden en ren terug naar de klas vertel het woord aan leerling 1. Deze schrijft het woord op. Wissel na 10 woorden van rol.
Het duo dat als eerste alle 20 woorden GOED geschreven heeft, wint een prijsje.