Literair logboek

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

inhoud logboek
- aantekeningen les
- aantekeningen tijdens het lezen
- verwerkingsopdrachten
- literaire begrippen

Slide 3 - Tekstslide

beoordeling
- deelname les (dus inzet)
- verzorging logboek
- volledigheid
- onderbouwing
- niveau

Slide 4 - Tekstslide

De literaire begrippen

1 eerste verwachting
2 personages
3 tijd
4 ruimte
5 perspectief
6 opbouw/stijl
7 thema
8 titelverklaring
9 eindoordeel

Slide 5 - Tekstslide

1 eerste verwachting
  • Bekijk de voorkant
  • Wat kan je zeggen over het meisje op de foto?
  • De flaptekst roept allerlei vragen op. Welke?
  • Hoe denk je dat het boek zal zijn? Waar zal het over gaan? Welk beoordelingswoord komt bij je op? 

opdracht:
Werk deze punten uit tot een lopend geheel.

Slide 6 - Tekstslide

2 Personages
Een personage in een verhaal omschrijf je door de belangrijkste eigenschappen te noemen. Die vind je letterlijk in de tekst, of je leidt het karakter af door wat hij/zij zegt of doet. 
Bedenk wel altijd: door wiens ogen zie je het personage? Krijg je een volledige omschrijving van het karakter? Een ik-verteller vertelt soms meer over andere personages dan over zichzelf. 

Slide 7 - Tekstslide

round karakter
  • maakt een ontwikkeling door in het verhaal;
  • heeft zowel goede als slechte eigenschappen;
  • is niet in een paar woorden te omschrijven, juist omdat je zoveel eigenschappen van dit karakter kent;
  • is realistisch, levensecht;
  • kan onvoorspelbaar zijn;
  • is meestal een van de hoofdpersonen.

Slide 8 - Tekstslide

flat karakter
  • is op papier maar beperkt ontwikkeld, nogal eenzijdig;
  • heeft vaak maar één of twee eigenschappen, bijvoorbeeld ‘jaloers’, of ‘zorgzaam’;
  • is makkelijk in een paar woorden te omschrijven, want veel meer weet je niet van dit karakter;
  • is niet levensecht, eerder een ‘papieren personage’;
  • is nogal voorspelbaar;
  • is meestal een bijfiguur, geen hoofdpersoon – behalve in korte verhalen, daar kan ook een hoofdpersoon flat zijn omdat er niet genoeg ruimte is om een personage volledig te leren kennen.

Slide 9 - Tekstslide

speaking names
Sprekende namen
Heb je Harry Potter gelezen? Dan ken je vast juffrouw Plijster nog wel. Zij is een personage met een sprekende naam; de naam vertelt al iets over haar (ze is een verpleegster). Dat geldt trouwens voor heel veel namen in de Harry Potter-reeks (weet jij er nog meer?). Ook in romans kun je sprekende namen aantreffen.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld: De hoofdpersoon in Herinneringen van een engelbewaarder van Willem Frederik Hermans heet ‘Alberegt’. In het boek begaat hij een misdaad. Zijn naam geeft aan dat hij eigenlijk ‘al berecht’ is, al veroordeeld.

Slide 11 - Tekstslide

verwerkingsopdracht personages (2)

maak een socioweb met Angelica in het midden

de namen van de overige personages zet je om haar heen

met lijntjes (takken) geef je aan hoe en wat de relatie is. De beschrijving van de personages mag je op een nieuwe bladzijde in je logboek doen omdat dat vaak uitgebreider is

Slide 12 - Tekstslide

6 opbouw/stijl
  • ab ovo: netjes van begin tot het eind
  • in medias res: midden in het verhaal
  • post rem: van eind tot begin

  • maar ook:
  • hoofdstukken, titels, nummers, delen, etc. Probeer er achter te komen waarom de schrijver voor deze opbouw kiest

Slide 13 - Tekstslide

verwerkingsopdracht opbouw
- Beschrijf hoe de schrijver het boek "April" heeft opgebouwd. Gebruik de punten van de vorige bladzijde.

- Waarom heeft de schrijver voor zo'n opbouw gekozen, denk je. Leg uit.

Slide 14 - Tekstslide

4 Ruimte  
Ruimte:
De beschrijving van de ruimtes geven je veel informatie

  • karakterisering van de hoofdpersoon
  • sfeer (donker-eng, licht-vrolijk)
  • symbolisch (kelder - ondergang)

Slide 15 - Tekstslide

wat valt onder ruimte
- land, plaats, kamer, afdeling, etc.
- het klimaat (!)
- kleuren

Slide 16 - Tekstslide

opdracht: bespreek de ruimte in "April..."
  • Welke fysieke ruimte(s) worden gebruikt in het boek
  • Op welke manier dragen de ruimtes bij aan de karakterisering van Angelica
  • Welke tegenstelling in ruimtes kom je tegen in het boek?

Slide 17 - Tekstslide

3 Tijd (1)
  • Tijdvertraging: het vertellen van de gebeurtenis duurt langer dan de gebeurtenis zelf
  • Tijdverdichting: de gebeurtenis duurt langer dan het vertellen van de gebeurtenis
  • Tijdsprong: ineens ben je een tijd verder (bijvoorbeeld: "tien jaar later ging hij.....")


Slide 18 - Tekstslide

3 Tijd (2)
  • Is het boek chronologisch opgebouwd
  • In welke tijd speelt het zich af

opdracht
Hoe heeft de schrijver met "tijd" gespeeld? 
  • Welke onderdelen komen in het boek voor?
  • Waarom heeft de schrijver dit zo gedaan?

Slide 19 - Tekstslide

5 perspectief
Centraal staat de vraag: "Wie vertelt het verhaal?"

1) auctoriële vertellen/alwetende verteller
2) personale verteller
3) ik-verteller

Slide 20 - Tekstslide

5 persectief (2)
ad 1
Een alwetende verteller neemt niet deel aan het verhaal. Hij weet alles, kan ook in de toekomst kijken.
Soms wordt de lezer aangesproken

Slide 21 - Tekstslide

5 perspectief (3)
ad 2
personale verteller: een hij/zij door wiens ogen je het verhaal meemaakt

ad 3
ik-verteller: een ik-figuur door wiens ogen je het verhaal meemaakt.

Slide 22 - Tekstslide

opdracht
Beschrijf wat je weet over het perspectief. Denk aan:
met wie kijk je mee
waarom heeft de schrijver voor deze manier gekozen.

Leg uit met argumenten en voorbeelden

Slide 23 - Tekstslide

7 thema
Het thema wordt vaak niet expliciet genoemd, je moet je na het lezen van het boek afvragen: wat wil de schrijver nu eigenlijk duidelijk maken?

Thema's hebben vaak te maken met een visie, een moraal,  een gedachtegang. 
Het is vaak gerelateerd aan menselijkheid: wraak, liefde, haat, eenzaamheid, dood, enz.
Je formuleert het thema in een korte zin.

Slide 24 - Tekstslide

8 oordeel
opdracht
Je geeft je oordeel over het boek dat je gelezen hebt. Je onderbouwt je oordeel met voorbeelden uit het boek. 

Slide 25 - Tekstslide

Op de volgende bladzijdes zie je de vragen die je in de groepjes hebt besproken. Zorg dat je antwoorden in je logboek komen te staan.

Slide 26 - Tekstslide

personages
  1. De relatie tussen Vanessa, de moeder van Quinten en Angelica, en haar kinderen is anders dan in veel andere gezinnen.
 b Wat voor invloed heeft de relatie met zijn moeder op Quinten? 
 c Wat voor invloed heeft de relatie met haar moeder op Angelica?

2 Wat mist Angelica vooral heel erg in haar opvoeding? 
3 Waarom verlangt ze juist zo naar de dingen die ze niet krijgt in haar opvoeding? 
4a Welke rol speelt Virginia in het leven van Angelica? 
b Waarom is Virginia zo belangrijk voor Angelica?

Slide 27 - Tekstslide

perspectief
1 In het verhaal wordt gezegd dat nu Angelica’s kant van het verhaal verteld wordt, maar zij is niet de ik-figuur in het verhaal. Waarom heeft de auteur daarvoor gekozen denk je?

2 Waarom heeft de auteur ervoor gekozen om het verhaal in twee perspectieven te schrijven? Wat heeft dat voor effect op jou als lezer?

Slide 28 - Tekstslide

Ruimte
1 Noem minstens 5 verschillen tussen de wereld waarin Angelica opgroeit en ‘de gewone wereld’. 

Slide 29 - Tekstslide

eigen mening
1 Vind je de titel goed bij het verhaal passen? Leg je antwoord uit.

2 Wat vind je van het feit dat Vanessa eerst niet aan kinderen wilde vertellen wat zij wist over Virginia?

3 Wat vind je van de wereld waarin Angelica is opgegroeid? Noem drie positieve en drie negatieve dingen aan de manier waarop zij is opgevoed. Als je dat handig vindt, mag je haar situatie vergelijken met die van jou.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

andere literaire benaderingen
1 intertekstualiteit

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

opdracht
- bespreek met zijn tweeen de vormen van intertekstualiteit in "April is..."
- noteer je bevindingen 
-  korte klassikale terugkoppeling


timer
5:00

Slide 34 - Tekstslide

vandaag (8 nov)

- We spreken af wanneer het boek uit is
- Je gaat met dit boek zelf de literaire begrippen analysen (en noteren). Noteer dus tijdens het lezen belangrijke zaken over die begrippen.

- Daarnaast verwerkingsopdrachten per les.

- Als het boek uit is: gesprek op niveau over het boek.



Slide 35 - Tekstslide

opdracht
Ga op zoek naar biografische gegevens van de schrijver van het tweede boek en noteer deze.
Wat noteer je wel en wat niet?
Waarom is het van belang kennis te hebben van het leven en werk van een schrijver? Klopt dat voor het boek dat je nu leest?

Werk je logboek bij. Kijk eens bij iemand anders in het logboek. Spreek met elkaar over wat je tot nu toe hebt gelezen

Slide 36 - Tekstslide