hoofdstuk 2 spelling

hoofdstuk 2.8 spelling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

hoofdstuk 2.8 spelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les: 
- heb je de spellingsregels voor persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd nog eens herhaald. 
- heb je de regel voor het gebruik van de dubbele punt geleerd. 

Slide 2 - Tekstslide

hoofdstuk 2 spelling
 Herhaling PV tegenwoordige tijd
Ik
ik-vorm
Jij/je
ik-vorm + t
Hij/zij/u
ik-vorm + t
Wij/jullie/zij
hele werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

De hond (snuffelen) aan het kleed.

Slide 4 - Open vraag

Je (kloppen) toch wel eerst op de deur, hé!

Slide 5 - Open vraag

Wat ... (vinden) jij van deze les?

Slide 6 - Open vraag

Tjonge, jij (beven) helemaal.

Slide 7 - Open vraag

persoonsvorm verleden tijd


Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
Je hoort hoe je het woord schrijft.
bv:
slapen - sliepen
Jij sliep gisteren heerlijk. 



Slide 8 - Tekstslide

persoonsvorm verleden tijd
 Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank.

gebruik 't ex-kofschip

Zit de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip? 
ja? > te (n)
nee? > de (n)    

Slide 9 - Tekstslide

persoonsvorm verleden tijd
Persoonsvormen in het meervoud krijgen een -n 
Persoonsvormen in enkelvoud krijgen een -e 

Ik fietste gisteren naar de stad.
Wij fietsten gisteren in de stad.


Slide 10 - Tekstslide

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van lunchen is:

A
lunchte
B
lunchde
C
lunchten
D
lunchden

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ... (pakken)
A
pakde
B
pakte

Slide 12 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd:
Ik ......(schrijven) de brief.
A
schreef
B
schreven
C
schrijfde
D
schreeft

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud van
-lachen-
A
lachde
B
lachten
C
lachtte
D
lachte

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ... (bestellen)
A
bestelde
B
besteldde

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Zij ... (rusten)
A
ruste
B
rustte

Slide 16 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd:
Ik ... (schrijven) de brief.
A
schreef
B
schreven
C
schrijf
D
schreeft

Slide 17 - Quizvraag

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van wachten is:

A
wachte
B
wachtte
C
wachten
D
wachtten

Slide 18 - Quizvraag

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van leven is:

A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Hij ... (luisteren)
A
luisterde
B
luisterdde

Slide 20 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd:
Hij ......(pakken) het boek.
A
pak
B
pakte
C
pakten

Slide 21 - Quizvraag

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van antwoorden is:

A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 22 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden wij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden wij de vrouw naar huis.
C
Gisteren begeleide wij de vrouw naar huis
D
Gisteren begeleidde wij de vrouw naar huis.

Slide 23 - Quizvraag

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van azen is:

A
aasde
B
aaste
C
aasden
D
aasten

Slide 24 - Quizvraag

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van verhuizen is:

A
verhuisten
B
verhuizten
C
verhuisden
D
verhuizden

Slide 25 - Quizvraag

Leestekens (herhaling)
Punt
Aan het einde van een zin. 

Komma ,
Tussen 2 persoonsvormen en in een opsomming
uitroepteken !
Na een uitroep of een bevel
Vraagteken ?
Na een vraag
Aanhalingstekens ''
bij een citaat en als je een woord speciale aandacht wilt geven.




Slide 26 - Tekstslide

Dubbele punt 
Opsomming

Jongeren zijn dagelijks gemiddeld acht uur online: drie uur besteden ze aan online tv kijken, twee uur zitten ze op sociale media en muziek luisteren ze zo'n anderhalf uur.

Uitleg
De digitale revolutie is groot: niemand kan meer zonder computer.





Slide 27 - Tekstslide

Dubbele punt 

Citaat:
Mijn moeder riep: ‘Kom achter je computer vandaan!’

Na een dubbele punt schrijf je altijd een kleine letter. Alleen als er na de dubbele punt een citaat begint of een eigennaam staat, schrijf je een hoofdletter.




Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk

Maak opdracht 4-5-7
blz 123 - 124

Slide 29 - Tekstslide