Persoonsvorm TT

  • Persoonsvorm/werkwoord tegenwoordige tijd

In het stripje staan woorden die hetzelfde klinken. Waarom schrijf je deze woorden anders?
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

  • Persoonsvorm/werkwoord tegenwoordige tijd

In het stripje staan woorden die hetzelfde klinken. Waarom schrijf je deze woorden anders?

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:
  1. Stillezen
  2. Uitleg 
  3. Oefening op het scherm
  4. Oefeningen maken

Slide 2 - Tekstslide

Pv in t.t.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
= Dat zijn werkwoorden in het 'nu'

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.

 Het eerste werkwoord dat vooraan komt, is de persoonsvorm.

Bijvoorbeeld:
Petra heeft een leuke baan.
Heeft Petra een leuke baan?

Slide 4 - Tekstslide

Een werkwoord goed schrijven in de

tegenwoordige tijd


Als een werkwoord in de tegenwoordige tijd staat, dus wat NU of later gebeurt

zijn er maar drie manieren

Slide 5 - Tekstslide

1. Ik-vorm

Enkelvoud ik-vorm: Als je het zelf alleen doet 

schrijf alleen de ik-vorm (stam)


  • ik loop
  • ik fiets
  • ik praat
  • ik vind

  • loop jij?
  • fiets jij?
  • praat jij?
  • vind jij?

Slide 6 - Tekstslide

2. Ik-vorm + T

Enkelvoud Als iemand anders het doet:

schrijf de ik-vorm + t (behalve als er al een t stond)




  • jij loopt
  • hij fietst
  • zij praat
  • Fred vindt

Wanneer een T????
Vervang het werkwoord door lopen.
ik loop
hij loopt

Bij lopen hoor je een T, dan schrijf je ook een T

Slide 7 - Tekstslide

3. Het hele werkwoord
Het hele werkwoord 
Als meerdere mensen het doen


  • zij lopen
  • Jullie fietsen
  • De leerlingen praten
  • Fred en Anja vinden

Slide 8 - Tekstslide

(spelen ) 1. Het jongetje ....... in de zandbak.

Slide 9 - Open vraag

(zwemmen) 2. De kinderen ...... in het koude water.

Slide 10 - Open vraag

(wandelen) 3. Je ..... daar niet graag, hé?

Slide 11 - Open vraag

(nemen) 4. ...... je liever de andere weg?

Slide 12 - Open vraag

(worden) 5. Jesse ..... bijna 10.

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag
Opdrachten maken op het werkblad
Opdracht 1-9
We kijken samen na.

Klaar?
Laten controleren
App werkwoordspellen / wat voor ander vak

Slide 14 - Tekstslide