hoofdstuk 1 - grammatica les 1

Nederlands - taalverzorging
hoofdstuk 1 - grammatica zinsdelen (les 1)
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands - taalverzorging
hoofdstuk 1 - grammatica zinsdelen (les 1)

Slide 1 - Tekstslide

zinnen in zinsdelen verdelen
Elk zinsdeel heeft een functie/naam:
- persoonsvorm
- werkwoordelijk gezegde
- lijdend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Zin in zinsdelen verdelen:
Zoek eerst de persoonsvorm

Slide 3 - Tekstslide

maak van de zin een vraag
Het woord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Geef aan wat in de volgende zinnen de persoonsvorm is.

Slide 4 - Tekstslide

Tweeduizend mensen volgen Amira op haar beautyblog.
A
Tweeduizend mensen
B
volgen
C
Amira
D
op haar beautyblog

Slide 5 - Quizvraag

Je zult vast en zeker spierpijn krijgen door de fietstocht.
A
Je
B
zult
C
spierpijn
D
krijgen

Slide 6 - Quizvraag

Voor vijfhonderd euro heeft mijn oom zijn auto aan mijn nicht verkocht.
A
heeft
B
heeft verkocht
C
verkocht

Slide 7 - Quizvraag

De zin is al vragend...
Het eerste werkwoord in de zin is de persoonsvorm.
Wat is de persoonsvorm in de volgende zinnen?

Slide 8 - Tekstslide

Wie heeft dit huis gekocht?
A
wie
B
heeft
C
gekocht
D
heeft gekocht

Slide 9 - Quizvraag

Waarom is die man vorige week hier geweest?
A
waarom
B
is
C
die man
D
geweest

Slide 10 - Quizvraag

Alle woorden of groepjes woorden die je voor de PV kunt zetten, zijn zinsdelen.

Slide 11 - Tekstslide

Tweeduizend mensen volgen Amira op haar beautyblog.
Wat is één van de zinsdelen?
A
Tweeduizend
B
Tweeduizend mensen
C
op
D
haar beautyblog

Slide 12 - Quizvraag

Tweeduizend mensen volgen Amira op haar beautyblog.
A
Amira
B
op
C
op haar
D
op haar beautyblog

Slide 13 - Quizvraag

Je zult vast en zeker spierpijn krijgen door de fietstocht.
A
je
B
vast en zeker
C
krijgen
D
door de fietstocht

Slide 14 - Quizvraag

Voor vijfhonderd euro heeft mijn oom zijn auto aan mijn nicht verkocht.
A
vijfhonderd euro
B
mijn oom
C
zijn auto aan mijn nicht
D
aan mijn nicht verkocht

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk:
maken opdracht 1 en 2 op het werkblad

Slide 16 - Tekstslide