In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Woordsoorten: wat zijn het en hoe herken je ze?
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van deze les kan je woordsoorten herkennen in een zin (1F).
Slide 2 - Tekstslide
Introduceer het leerdoel van de les.
Wat weet je al over woordsoorten?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn woordsoorten?
Woordsoorten zijn categorieën waarin woorden ingedeeld worden op basis van hun functie in de zin. Er zijn 10 verschillende woordsoorten.
Slide 4 - Tekstslide
Leg kort uit wat woordsoorten zijn en noem het aantal verschillende woordsoorten.
De zelfstandig naamwoord (zn)
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een persoon, dier, ding of abstract begrip aanduidt. Bijvoorbeeld: huis, hond, liefde.
Slide 5 - Tekstslide
Leg uit wat een zelfstandig naamwoord is en geef voorbeelden.
Het werkwoord (ww)
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling, toestand of gebeurtenis in de zin centraal staat. Bijvoorbeeld: lopen, slapen, lezen.
Slide 6 - Tekstslide
Leg uit wat een werkwoord is en geef voorbeelden.
Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat een eigenschap of kenmerk van een zelfstandig naamwoord beschrijft. Bijvoorbeeld: rood, groot, mooi.
Slide 7 - Tekstslide
Leg uit wat een bijvoeglijk naamwoord is en geef voorbeelden.
Het bijwoord (bw)
Een bijwoord is een woord dat iets zegt over het werkwoord, het bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Bijvoorbeeld: snel, vaak, heel.
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit wat een bijwoord is en geef voorbeelden.
Het lidwoord (lidw)
Een lidwoord is een woord dat aangeeft of een zelfstandig naamwoord wel of niet bepaald is. Er zijn twee lidwoorden: 'de' en 'het'.
Slide 9 - Tekstslide
Leg uit wat een lidwoord is en geef voorbeelden.
Het voornaamwoord (vnw)
Een voornaamwoord is een woord dat een zelfstandig naamwoord vervangt. Bijvoorbeeld: hij, zij, het.
Slide 10 - Tekstslide
Leg uit wat een voornaamwoord is en geef voorbeelden.
Het voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een woord dat een plaats, tijd, richting of wijze aangeeft. Bijvoorbeeld: in, op, naast.
Slide 11 - Tekstslide
Leg uit wat een voorzetsel is en geef voorbeelden.
Het voegwoord (vw)
Een voegwoord is een woord dat zinnen of zinsdelen aan elkaar verbindt. Bijvoorbeeld: en, maar, of.
Slide 12 - Tekstslide
Leg uit wat een voegwoord is en geef voorbeelden.
Oefenen
Laten we nu oefenen met het herkennen van woordsoorten in zinnen.
Slide 13 - Tekstslide
Gebruik oefeningen of opdrachten om de leerlingen te laten oefenen met het herkennen van woordsoorten in zinnen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 14 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 15 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 16 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.