V4 1.4 5-9-2023

Welkom :)
Ga rustig zitten en lees alvast/maak alvast/ controleer huiswerk....
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom :)
Ga rustig zitten en lees alvast/maak alvast/ controleer huiswerk....

Slide 1 - Tekstslide

Vorige keer:
lesdoelen 1.3
eenheden & formules

Slide 2 - Tekstslide

een auto rijdt 80 mph. wat is de snelheid in km/u?
A
128,7 km/u
B
80 km/u
C
49,7 km/u
D
22,2 km/u

Slide 3 - Quizvraag

Vandaag:
lesdoelen
Regels van significantie - afronden!

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag:
  • Eerst theorie. Goed luisteren + aantekeningen maken. vraag? hand opsteken
  • Checkvragen maken
  • Opdrachten maken. 

Slide 5 - Tekstslide

Theorie 1.4
  • Als je een meting doet, is er (bijna) altijd sprake van een meetonzekerheid.  

Slide 6 - Tekstslide

meetwaarde noteren:
  • significante cijfers wil zeggen: hoe precies is de meting?
  • Bijvoorbeeld: 120 heeft 3 significante cijfers. 1,456 heeft 4 significante cijfers. en 0,12??
  • voorbeeld van daarnet:

Slide 7 - Tekstslide

Significantie: regels
  1. Het aantal significante cijfers is het aantal cijfers dat een meetwaarde heeft. (bijvoorbeeld: 1,234)
  2. Nullen aan het begin tellen niet mee (bijvoorbeeld: 0,123)
  3. Machten van 10 tellen ook niet mee 
    (bijvoorbeeld: 1,23 * 10 ^2)

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers:
1456 m
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel significantie cijfers:
0,2304
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers:
0,62 * 10^4
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag

Significantie: rekenregels
  • Het doel: je wil weten hoe precies de uitkomst is
  • De minst nauwkeurige meetwaarde bepaalt de nauwkeurigheid van de uitkomst
  • Optellen/aftrekken: antwoord heeft het kleinste aantal cijfers achter de komma
  • Vermenigvuldigen: antwoord heeft evenveel significante cijfers als het kleinste aantal

Slide 12 - Tekstslide

3,4 + 0,72 =
A
4,12
B
4,1
C
4,0
D
4

Slide 13 - Quizvraag

3,0 + 0,08
A
3
B
3,0
C
3,1
D
3,08

Slide 14 - Quizvraag

Je wandelt 0,21 km in 133 s. Hoe groot is je gemiddelde snelheid?
A
1,5789474 m/s
B
1,579 m/s
C
1,58 m/s
D
1,6 m/s

Slide 15 - Quizvraag

(bonus)
10 x 10 =
A
100
B
1,0 * 10 ^2
C
1,0 * 10 ^3

Slide 16 - Quizvraag

Opdracht
Maak: opdrachten 20, 21 op pagina 30
Werkvorm: zelfstandig, tijd
Klaar? lees 1.5

Slide 17 - Tekstslide

Opdrachten bespreken

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
Opdrachten 20, 21

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Opdrachten 20, 21

Slide 20 - Tekstslide

controle & afsluiting

Slide 21 - Tekstslide

Vooruitblik volgende les
lesdoelen

Slide 22 - Tekstslide

Klaar?
Moeilijke opdracht klassikaal, doorlezen, anders??

Slide 23 - Tekstslide