Week 3 Nursing 3 Farma - zelfstandig BOL 2e jaars, periode 4

Nursing 3 - week 3 
Medicatiebewaking
Inhoud 
- organisatie en bewakingssystemen. 
- waar moet je op letten bij medicatie voorschrijven? 
(met begrippen als contra indicatie, intolerantie e.d) 
- oefenen met opzoeken in FTK
-  over interacties
-  over polyfarmacie. 
Geschatte duur: 60-70 minuten 
voor stof + opdrachten samen. 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nursing 3 - week 3 
Medicatiebewaking
Inhoud 
- organisatie en bewakingssystemen. 
- waar moet je op letten bij medicatie voorschrijven? 
(met begrippen als contra indicatie, intolerantie e.d) 
- oefenen met opzoeken in FTK
-  over interacties
-  over polyfarmacie. 
Geschatte duur: 60-70 minuten 
voor stof + opdrachten samen. 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

De student kan: 
- benoemen waar op gelet wordt in een medicatiebewakings
    -systeem en uitleggen waarom daarop gelet wordt. 
- het verschil uitleggen tussen een indicatie en een contra-indicatie 
onderscheid maken tussen een absolute en een relatieve contra-indicatie 
- uitleggen wat een interactie inhoudt en weet welke voedingsmiddelen regelmatig een interactie aangaan met geneesmiddelen (zuivelproducten, grapefruit, alcohol, st janskruid, ijzer, natriumzouten en vitamine C) 
- in het FK opzoeken wat de indicaties en contra-indicaties zijn van een geneesmiddel 
- in het FK opzoeken welke interacties bekend zijn bij een geneesmiddel 

Slide 2 - Tekstslide

Boek: Medicatieveiligheid, op weg naar veilige zorg. Elly van Haaren et al. 2014 
Paragraaf 1.6
 
www.farmacotherapeutischkompas.nl  
www.apotheek.nl  
www.zorgvoorbeter.nl  
www.lareb.nl 
Literatuur/bronnen

Slide 3 - Tekstslide


De organisatorische weg van medicatie. 
- het start met een patiënt met een zorgvraag. 
- arts (of andere gemachtigde, zie les 1 ) schrijft een recept voor, voor medicatie
- patiënt gaat met dit recept naar apotheek, liefst dienst  vaste apotheek. 
- recept gaat daar in computer en wordt bekeken door het AIS (=apotheek informatie systeem) 
- apotheker geeft mondeling of met folder nog informatie over de medicatie 
         (in zorginstelling gaat deze informatie naar de verzorging. zij hebben
           de taak om dit dan aan de patiënt te vertellen) 
- patiënt neemt medicatie mee naar huis en gaat dit gebruiken. 
- patiënt of verzorging houdt in de gaten of het middel 1. werkt tegen de klacht 2. bijwerkingen geeft. En verzorging houdt toezicht op juiste inname. 
- dit wordt dan teruggekoppeld naar de voorschrijver, zodat eventuele aanpassingen mogelijk zijn. 

Slide 4 - Tekstslide

 MBW (het medicatiebewakingssysteem) 
Computerprogramma, voor artsen, apothekers en ziekenhuizen, die controleert: 
- indicatie of contra indicatie
- intoleratie
- interacties
- dubbelmedicatie
- pseudo dubbelmedicatie
overdoses

Slide 5 - Tekstslide

Daarnaast heb je het AIS
Apotheek informatie systeem
Dit is een computer systeem die recepten check bij de apotheek. Deze checkt op: 
- interacties
- controle indicaties op basis van leeftijd, nierfunctie, gewicht
- allergieen
- zwangerschap/borstvoeding
- dubbelmedicatie/pseudodubbelmedicatie
- doseringscontrole
- medicijnspecifieke controle
- eerste uitgifte (EU) of een vervolgrecept. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze 2 computer systemen werken niet altijd goed genoeg om veiligheid voor de patient te bewaken. Wat denk je dat het probleem is, waardoor dit niet goed zou werken?

Slide 7 - Open vraag

Lees paragraaf 1.6 in je boek. 
En volgen nu sheets met informatie en met quizz vragen. 
Beantwoordt de vragen op de volgende sheets. 
Let op: je hebt maar 45 seconden om de vraag te beantwoorden. 
OPDRACHT 

Slide 8 - Tekstslide

Deze term beschrijft 'de reden' waarom een zorgvrager een medicijn zou moeten gebruiken.
A
Indicatie
B
contra-indicatie

Slide 9 - Quizvraag

Deze term beschrijft 'de reden' waarom een zorgvrager een medicijn NIET zou moeten gebruiken.
A
Indicatie
B
contra-indicatie

Slide 10 - Quizvraag

Contra -indicaties: Er zijn zeer uiteenlopende redenen waarom een medicijn niet gebruikt kan worden door een patiënt. Een aantal voorbeelden zijn:
- leverfunctiestoornis
- nierfunctiestoornissen, 
- intoleranties 
- bekende bijwerkingen 
- zwangerschap/borstvoeding
- interacties met andere medicatie. 

Slide 11 - Tekstslide

Contra indicatie: medicijn ALTIJD NIET geven? 
bij absolute contra indicatie: medicatie NOOIT geven. 

Maar: 
bij een relatieve contra indicatie
- mag wel, maar bijvoorbeeld dosering aanpassen. 
- patiënt extra controleren. 

Slide 12 - Tekstslide

Casus: onze zorgvrager heeft een nierfunctiestoornis, waardoor het gebruik van een bepaald medicijn niet wenselijk is, maar onder bepaalde omstandigheden misschien toch nodig is. Dit noemen we?
A
relatieve contra-indicatie
B
absolute contra-indicatie.

Slide 13 - Quizvraag

Een paar (andere)  begrippen die je moet kennen. 
-Indicatie : reden dat iemand een medicijn krijgt 
-contra indicaties (zie vorige pagina's.) 
- intolerantie: zorgvrager heeft eerder een ongewenste reactie op een middel gehad. Dit kan zijn:  een bijwerking of een allergie
        bijwerking: effect dat komt vanuit de werking van een een middel, vaak is dat
                         al bekend. (komt terug in les 4) 
        allergie: een effect wat komt vanuit de zorgvrager. Het reageert
                         immuunsysteem op een medicijn, alsof dit een schadelijke stof is. 
- dubbel medicatie: zorgvrager krijgt het middel letterlijk 2 keer. 
- pseudo dubbelmedicatie:  Zorgvrager krijgt 2 middelen uit dezelfde medicatie 
            groep (m.a.w. de farmacologische werking is hetzelfde) 
- overdosering: zorgvrager krijgt meer van het geneesmiddel dan volgens de 
            richtlijnen is voorgeschreven. 
- Interactie: middelen hebben effect op elkaar (verderop meer hierover) 

Slide 14 - Tekstslide

Je gaat nu een paar quiz vragen beantwoorden met betrekking tot deze begrippen. 
Je mag daarbij farmacotherapeutisch Kompas gebruiken om op te zoeken, dus zet deze vast open.  

Opdracht. 

Slide 15 - Tekstslide

Zorgvrager heeft pijn. Hij gebruikt thuis finimal en diclofenac, maar vertelt dat niet bij bezoek aan de huisarts. Na onderzoekt krijgt hij van de arts paracetamol voorgeschreven.
Wat voor soort probleem ontstaat er hier?
A
Interactie
B
Bijwerking
C
intolerantie
D
dubbelmedicatie

Slide 16 - Quizvraag

Zorgvrager heeft pijn. Hij gebruikt thuis finimal en diclofenac, maar vertelt dat niet bij bezoek aan de huisarts. Na onderzoekt krijgt hij van de arts Naproxen voorgeschreven.
Wat voor soort probleem ontstaat er hier?
A
intolerantie
B
overdosering
C
pseudo- dubbelmedicatie
D
dubbelmedicatie

Slide 17 - Quizvraag

Zorgvrager heeft pijn. Hij gebruikt hiervoor paracetamol en diclofenac. Hij komt 2 weken na starten bij de huisarts omdat hij zoveel last heeft van maagklachten.
Dit is een voorbeeld van?
A
Interactie
B
Bijwerking
C
intolerantie
D
dubbelmedicatie

Slide 18 - Quizvraag

Zorgvrager komt bij een arts in verband met een blaasontsteking. De arts wil hem amoxicilline voorschrijven, maar zorgvrager geeft aan dat zij dit niet mag hebben. vorige keer kreeg zij daar enorm veel uitslag van op haar huid.
Wat is hier aan de hand?
A
intolerantie
B
bijwerking
C
interactie
D
overdosering.

Slide 19 - Quizvraag

Gefeliciteerd!! 
Je bent al dik over de helft van de sheets en vragen. 

Slide 20 - Tekstslide

Interacties 
Een interactie is een wisselwerking tussen 2 of meerdere stoffen. 
- Deze stoffen beinvloeden elkaar.
- De werking kan versterkt (positief) of afgezwakt (negatief) worden. 

Positieve interactie: medicatie versterkt elkaar, waardoor er minder gegeven hoeft te worden, voor hetzelfde effect. 
Echter: het kan ook een overdosering geven, als je de dosering niet aanpast van te voren. 

Negatieve interactie: Medicatie remt elkaar of neutraliseert elkaar. Dat betekent dat je meer medicijn nodig hebt, voor het gewenste resultaat. 
Of: dat je een middel als antigif kan gebruiken. 

Slide 21 - Tekstslide

Interacties. 
Interacties komen niet alleen voor tussen geneesmiddelen onderling. 
Het kan ook voorkomen tussen geneesmiddelen en eten, drinken of kruiden. 
Het kan ook voorkomen met 'ongeschuldige' homeopathische geneesmiddelen die je bij een drogist kan kopen. Een voorbeeld daarvan is 
St Janskruid. 

Slide 22 - Tekstslide

Op de volgende pagina een andere soort vraag: een sleepvraag. 
Je kunt de gele blokken slepen naar de juiste plaatjes. 
Welk geneesmiddel (gele blokken), heeft interactie met welk voedingsmiddel/kruidenmiddel?
Dit kun je gewoon rustig opzoeken, want er zit geen tijdslimiet op deze opdracht. 
En bekijk ook eens hoe dat dan in elkaar zit? en welke effect dit voor de patient heeft. 


OPDRACHT. 
Owh en bedenk : dit is bij lange na niet compleet. Er zijn nog veel meer van dit soort interacties bekend. 

Slide 23 - Tekstslide

Alcohol 
zuivelproducten
grapefruitsap
Opiaten zoals morfine
slaapmiddelen
Bisfosfonaten
nitrofurantoine
nifedipine
ciclosporine
antidepressiva
antidepressiva
sintrom, cholesterolmiddelen, nifedipine, carbamazepine, digoxine, omeprazol, anticonceptie en ga zo maar door. 

Slide 24 - Sleepvraag

Nog 1 onderwerp en dan hebben we alles gehad, en hebben jullie deze les en opdracht afgerond. Houdt nog even vol. 

Slide 25 - Tekstslide

Polyfarmacie !!! 
Wat is Polyfarmacie??
    - 5 of meer medicijnen, die komen uit verschillende 
        therapeutische subgroepen. 
    - chronisch gebruik van deze medicijnen,
       dus niet tijdelijk ivm infectie. 

Waarom is dit interessant? 
omdat polyfarmacie een grote probleemveroorzaker is bij zorgvragers, met name ouderen. Zelfs zodanig dat ze ervoor naar de SEH moeten ivm bijwerkingen en interacties. 
Zonde toch!!!!. 
deze fitte bejaarde heeft daar vast geen last van. 

Slide 26 - Tekstslide

Over polyfarmacie 
Bij wie komt het het meeste voor? 
- ouderen!!!!!!!!
(- chronisch zieken)

Waarom gevaarlijk? onwenselijk? 
- vaker bijwerkingen en interacties, waardoor er multi- en/of comorbiditeit, bijv nierschade.
- vaak ontstaat hierdoor therapie ontrouw
- er ontstaat isolement (zorgvragers blijven thuis omdat ze medicatie moeten innemen) 
- en om die zelfde reden zijn ze verminderd zelfredzaam. 
- vaker psychische problemen, angst en somberheid. 

Slide 27 - Tekstslide

Polyfarmacie
De laatste 10-15 jaar is er meer aandacht voor de gevaren van polyfarmacie. Bij zowel artsen als verzorgenden. Een goede samenwerking is nodig. 

Bij het tegengaan van polyfarmacie zijn een aantal dingen belangrijk om op te letten: 
-  opletten dat er niet onnodig medicatie wordt gegeven. 
- opletten dat er geen medicatie wordt vergeten die wel nodig is (het lijkt tegenstrijdig, maar het gebeurt echt) 
- bij voorschrijven rekening houden met wensen patient, zoals tijden, manier van innemen medicatie (pil/drankje), smaak, slikproblemen e.d. 
- daarnaast medisch technisch, voorkomen van: 
      over/onderdosering, dubbelmedicatie, bijwerkingen en  
      interactie. 

Slide 28 - Tekstslide

Wat zou jij als verpleegkundige kunnen doen om te helpen polyfarmacie terug te dringen?
Typ een korte beschrijving van jouw idee hierover.

Slide 29 - Open vraag

Nou, dat was de laatste inhoudelijke sheet!. 

Als je het helemaal hebt gevolgd. Dikke pluim!!. 
En zo een mooie basis om verder te kunnen. 
vergeet niet je screenshot/foto te maken en die in te laden als opdracht. 

Slide 30 - Tekstslide

Na de vakantie:  
Hoe je medicatie kunt toedienen en hoe dit door het lichaam wordt opgenomen!!!!

Hiervoor is basiskennis van de werking van cellen en je organen heel belangrijk. 
Fris het even op, als je denkt dat dat nodig is. 

Literatuur voor de volgende keer: 
paragraaf 1.5 uit boek Medicatieveiligheid. 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide