Taal Compleet meervoud thema 3

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

 Taal Compleet

Wat is het meervoud van Kind?

1. kinden
2. kinder
3. kinderen
4. kinders

Wat is het meervoud van stad?

1. steden
2. stadden
3. staden
4. statten

Wat is het meervoud van gat?

1. gatten
2. gats
3. gaten
4. geten

Wat is het meervoud van straat?

1. streten
2. straten
3. stratten
4. straats

Wat is het meervoud van sieraad?

1. sieraden
2. sieraats
3. sieraads
4. sieradden

Wat is het meervoud van probleem?

1. probleems
2. probleemen
3. problemmen
4. problemen

Wat is het meervoud van baan?

1. baanen
2. baans
3. banen
4. bannen

Wat is het meervoud van hamer?

1. hamers
2. hameren
3. haamers
4. hammers

Wat is het meervoud van glas?

1. glazen
2. glasen
3. glassen
4. glaazen

Wat is het meervoud van dag?

1. daagen
2. dagen
3. daggen
4. dags

Vraagzin met vraagwoord.

Wat?

Waar?

Wanneer?

Hoe?

Met wie?

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord

1. Vraagwoord	2. Werkwoord	3. Persoon	4. Extra informatie
Wanneer	fietst	hij	naar school?

Vraagzin met vraagwoord.

Wat eet de jongen?

Waar slaapt het kind?

Wanneer fietst het meisje naar huis?

Hoe smaakt het toetje?

Met wie danst de juf op het feest?

oefenen met de vraagwoorden

wie - wat - waar - waarom - wanneer - welke - hoe

Het- woorden

Dit 

Dat 

Is dit jouw boek ?

Nee, dat is mijn boek

De- woorden

Deze

Die

Is deze pen van jou?

Nee, die pen is van mij