Een voorzetsel geeft vaak aan:
- de plaats
- tijd
- reden / oorzaak
VOORBEELDZINNEN
De plaats:
Zij staat voor het huis.
Hij is in het huis.
Moeder zit achter het huis.
Tijd:
Hij blijft hier tot zaterdag.
Zij begint per vandaag.
Ik ben hier sinds vorige week.
Reden/ oorzaak:
Er staan lange files vanwege drukte