H4 - OC - unit 1 - Lesson 3 - Interrogative pronouns

Interrogative pronouns
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Interrogative pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Learning Goal:
Ik begrijp welke vragende voornaamwoorden er zijn in het Engels en kan deze ook toepassen. □

Slide 2 - Tekstslide

Interrogative pronouns 
  • NL -> vragend voornaamwoorden
  • Who / Whom, Whose, What, Which

Gebruik:
  • Het stellen van vragen
  • Belangrijk bij schrijfvaardigheid – er zit altijd een stuk in waar je vragen moet stellen.


Slide 3 - Tekstslide

Who / Whose / Whom / What
Who – personen: Wie is dat? -> Who is that?
Whose – bezittingen, wie bezit wat?: Van wie is deze laptop? -> Whose laptop is this?

Who(m) – personen (maar niet onderwerp van de zin):
Met wie ging je naar het feest? -> with whom did you go to the party?
(Alleen na een voorzetsel is de ‘m’ in whom verplicht, e.g to whom, at whom, with whom etc.)

What – dingen (die onbepaald zijn): Wat antwoordde ze? -> What did she answer?




Slide 4 - Tekstslide

What / Which (welke, wat, wat voor)
What – keuze uit groot of onbeperkt aantal:
Welke landen zou jij willen bezoeken? -> What countries would you like to visit?
Wat vindt je interessant? -> What are you interested in?

Which – keuze is beperkt aantal:
Wat vindt je leuker, Netflix of Youtube? -> Which do you like more, Netflix or Youtube?


Slide 5 - Tekstslide

Translate the sentences:
1. Which pronoun to use
2. Translate the full sentence

Slide 6 - Tekstslide

Welke is van jouw, de blauwe of de rode?
A
What
B
Which
C
Whose
D
Who

Slide 7 - Quizvraag

Welke is van jouw, de blauwe of de rode?

Slide 8 - Open vraag

Van wie is deze jas?
A
Whose
B
Who
C
Which
D
What

Slide 9 - Quizvraag

Van wie is deze jas?

Slide 10 - Open vraag

Wie was die man die net langs liep?
A
Whom
B
Who
C
What
D
Which

Slide 11 - Quizvraag

Wie was die man die net langs liep?

Slide 12 - Open vraag

Naar wie heb je de brief gestuurd?
A
Which
B
What
C
Who
D
Whom

Slide 13 - Quizvraag

Naar wie heb je de brief gestuurd?

Slide 14 - Open vraag

Wat voor programma’s vindt je leuk?
A
Which
B
What
C
Whose
D
Who

Slide 15 - Quizvraag

Wat voor programma’s vindt je leuk?

Slide 16 - Open vraag

Ik begrijp welke vragende voornaamwoorden er zijn in het Engels en kan deze ook toepassen.
A
Agree
B
Partly agree
C
Disagree

Slide 17 - Quizvraag

Do exercises 9 + 10
Agree = Well done! Do the exercises to prove that you understand the subject. 
Partly agree = we're almost there! Make sure that you do the exercises to practise and aks questions if necessary!
Disagree = make sure you sit close to the teacher while doing the exercises so you can ask questions if you don't understand.

Slide 18 - Tekstslide