Who / Whose / Whom / What
Who – personen: Wie is dat? -> Who is that?
Whose – bezittingen, wie bezit wat?: Van wie is deze laptop? -> Whose laptop is this?
Who(m) – personen (maar niet onderwerp van de zin):
Met wie ging je naar het feest? -> with whom did you go to the party?
(Alleen na een voorzetsel is de ‘m’ in whom verplicht, e.g to whom, at whom, with whom etc.)
What – dingen (die onbepaald zijn): Wat antwoordde ze? -> What did she answer?