Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Grammaticales onderwerp
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
Ik kan het onderwerp benoemen.
We herhalen de volgende doelen:
Ik kan de persoonsvorm benoemen.
Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
Dit heet
redekundig
ontleden.
1 / 46
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
In deze les zitten
46 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
Ik kan het onderwerp benoemen.
We herhalen de volgende doelen:
Ik kan de persoonsvorm benoemen.
Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
Dit heet
redekundig
ontleden.
Slide 1 - Tekstslide
Wat is ook alweer de persoonsvorm?
En hoe vind je de persoonsvorm?
Slide 2 - Open vraag
persoonsvorm
Wat raar, er zit het woord persoon in maar het heeft niets met een persoon te maken.
De persoonsvorm (pv):
is bijna altijd één woord;
is een vorm van het werkwoord;
staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
staat in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd (dans – danste).
Slide 3 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm?
Maak een vraagzin, de persoonsvorm (pv) komt vooraan.
Voorbeeld:
Jaap gaat morgen naar school.
Gaat
Jaap morgen naar school? ( de pv komt vooraan)
maar let op bij zinnen die al een vraag zijn!
Slide 4 - Tekstslide
Hoe vind je de pv?
Door de
tijdproef
toe te passen:
Zet de zin in een
andere tijd
, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. (pv)
Voorbeeld:
De leerling
komt
niet op tijd → De leerling
kwam
niet op tijd.
Slide 5 - Tekstslide
Hoe vind je de pv nog meer?
De de
getalsproef
:
Verander de zin van
enkelvoud (1)
naar meervoud
(meer)
:
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. (pv)
Voorbeeld:
Het meisje
fietst
naar school.
De meisjes
fietsen
naar school.
Slide 6 - Tekstslide
en nu....
Dat gaan we even oefenen.
Slide 7 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
D
avondvierdaagse
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de pv in de volgende zin:
De verkoper verkoopt lekkere appels.
A
De verkoper
B
verkoopt
C
lekkere
D
appels
Slide 10 - Quizvraag
Een zinsdeel, wat is dat ook al weer?
Slide 11 - Open vraag
Zinsdelen:
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen.
Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen.
Slide 12 - Tekstslide
Zinsdeelstrepen:
Strepen die je tussen zinsdelen zet om ze te benoemen.
voorbeeld:
De docent | vertelt | elke dag | een verhaal.
Deze zin bestaat uit vier zinsdelen.
Dit is erg belangrijk om een zin goed te kunnen ontleden
Slide 13 - Tekstslide
4
Slide 14 - Video
00:24
verdeel de zin in zinsdelen(zet een streepje tussen de delen):
In het bos loopt een beer.
Slide 15 - Open vraag
00:55
verdeel de zin in zinsdelen (zet streepjes tussen de zinsdelen):
De kat ligt op de stoel.
Slide 16 - Open vraag
01:40
wie doet er hier iets in de zin:
Henkie eet graag een appel?
Slide 17 - Open vraag
01:49
Wie doet iets in deze zin?
Een appel eet graag Henkie.
Slide 18 - Open vraag
Maak van de zinnen een vraagzin.
1. Dit jaar zal niemand van klas 2a doubleren.
2. Arno en zijn maten gaan naar het Dancefestival Spring in Amsterdam.
Slide 19 - Open vraag
Wat zijn de persoonsvormen van de zinnen van de vorige dia?
Slide 20 - Open vraag
Verander de zinnen van tijd.
1. Op Facebook heeft Marnix meer dan 700 vrienden verzameld.
2. De meeste leerlingen waren wel in voor een grapje.
Slide 21 - Open vraag
Wat is het onderwerp en hoe vind je dat?
Slide 22 - Open vraag
onderwerp
Het onderwerp (o) geeft aan
wie of wat
iets doet.
We zeggen ook wel: het is de
hoofdrolspeler
van de zin.
Slide 23 - Tekstslide
Hoe vind je het onderwerp?
Het onderwerp is wie iets doet of wat iets doet
Je stelt de vraag wie (of wat) + pv.
Slide 24 - Tekstslide
4
Slide 25 - Video
03:48
Wat is het onderwerp in deze zin?
De meester zegt Joris gedag.
A
De meester
B
zegt
C
Joris
D
gedag.
Slide 26 - Quizvraag
03:48
Wat is het onderwerp in deze zin?
Hij wenst hem een fijne dag.
A
Hij
B
wenst
C
hem
D
een fijne dag.
Slide 27 - Quizvraag
03:48
Wat is het onderwerp in deze zin?
Buiten ziet Joris zijn moeder.
A
Buiten
B
ziet
C
Joris
D
zijn moeder
Slide 28 - Quizvraag
03:48
Wat is het onderwerp?
Lacht zij vrolijk naar hem?
A
Lacht
B
zij
C
vrolijk
D
hem
Slide 29 - Quizvraag
even oefenen
Als je het nog lastig vindt kun je nog meer oefenen:
Slide 30 - Tekstslide
Wat is het onderwerp:
Klas 1P leert het onderwerp vinden.
A
Klas 1
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 31 - Quizvraag
Groep 7/8 leert het onderwerp vinden.
Wat is het onderwerp?
A
groep 7/8
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Zij vinden het erg lelijk.
A
vinden
B
het
C
erg lelijk
D
zij
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Klas TH1A leert het onderwerp vinden.
A
Klas TH1A
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 34 - Quizvraag
Ik kan het onderwerp vinden.
A
bijna altijd
B
soms
C
het lukt mij prima en ik kan het uitleggen aan een klasgenoot
D
ik wil graag nog extra uitleg
Slide 35 - Quizvraag
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
Ik kan het onderwerp benoemen.
We herhalen de volgende doelen:
Ik kan de persoonsvorm benoemen.
Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
Dit heet
redekundig
ontleden.
Slide 36 - Tekstslide
Geef van de volgende werkwoorden aan of het een sterk of een zwak werkwoord is.
Slide 37 - Tekstslide
zingen
A
sterk
B
zwak
Slide 38 - Quizvraag
lezen
A
sterk
B
zwak
Slide 39 - Quizvraag
huilen
A
zwak
B
sterk
Slide 40 - Quizvraag
lopen
A
sterk
B
zwak
Slide 41 - Quizvraag
fietsen
A
sterk
B
zwak
Slide 42 - Quizvraag
Schrijf van de volgende 5 werkwoorden het voltooid deelwoord op
Slide 43 - Tekstslide
vluchten; pakken; typen; bladeren; knuffelen
Slide 44 - Open vraag
Sleep de woorden naar de juiste plek.
Slide 45 - Tekstslide
onvoltooid
tegenwoordige
verleden
voltooid deelwoord
spelen
hele werkwoord
persoonsvorm.....tijd: ik speel, hij speelt, wij spelen
persoonsvorm..........tijd: ik speelde, wij speelden
............deelwoord: gespeeld
............deelwoord: spelend
Slide 46 - Sleepvraag
Meer lessen zoals deze
Grammaticales onderwerp
Februari 2021
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Presentatie Saxion grammaticales
Oktober 2020
- Les met
27 slides
Nederlands
HBO
Studiejaar 1
1.7 grammatica
Juli 2022
- Les met
33 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mei 2022
- Les met
44 slides
Taal
Primary Education
1.7 grammatica
September 2020
- Les met
32 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Grammatica kader 1 (2)
Maart 2019
- Les met
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1
Grammatica les 3: wwg, pv, ow
Maart 2020
- Les met
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Werkwoorden vervoegen
Maart 2024
- Les met
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs