W40 1G1 NE TAALVERZORGING §12 + §13

Week 40
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Week 40

Slide 1 - Tekstslide

Opzet week 40 - 28 sep. t/m 2 oktober
Les 1: taalverzorging
  • Meervoudsvormen (blz. 52-53)
Les 2: taalverzorging
  • Bijvoeglijk naamwoord (blz. 54-55)
Les 3: extra leesvaardigheid
Les 4: taaluur
  • Fictie

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het correct noteren van een meervoud van een zelfstandig naamwoord.
  • het correct noteren van een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Neem aan het begin van de week de LessonUp door.
  2. Lees de theorie in het boek wanneer dat nodig is.
  3. Noteer vragen die jij eventueel tijdens de les kunt stellen.
  4. Maak de oefenvragen wanneer deze aanwezig zijn in de LessonUp.
  5. Zorg dat je elke week de juiste taken maakt. Zie hiervoor de ontvangen planning.

Slide 4 - Tekstslide

Les 1
Taalverzorging:
12. Bijzondere meervouden (blz. 52-53)

          Start met het lezen van de theorie op bladzijde 50. Daarna              kun je verder met de LessonUp.

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud op -en
In meeste gevallen moet je -en achter het woord zetten: 
boer → boeren; prooi → prooien; kast → kasten

Soms moet je ook:
• de laatste letter verdubbelen: klas → klassen; bed → bedden; slof → sloffen;
• of een a, e, o of u weghalen: schaar → scharen; been → benen; sloot → sloten;
• of een -f veranderen in een -v-: brief → brieven; golf → golven; raaf → raven;
• of een -s veranderen in een -z-: huis → huizen; spons → sponzen; pees → pezen.

Let op:
  • afkortingen op -s of -x krijgen in het meervoud een apostrof (-'en): gps → gps'en.

Slide 6 - Tekstslide

Meervoud op -en
Let op:
• woorden die op -el, -em, -es, -et, -ik, -il, -it of -um eindigen zonder klemtoon op die klank, krijgen meestal geen verdubbeling van de slotmedeklinker. Met klemtoon erop vindt er juist wel verdubbeling plaats.
bacil → bacillen
monnik → monniken
proces → processen
dreumes → dreumesen
strik → strikken
havik → haviken

Slide 7 - Tekstslide

Meervoud op -s
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en. Maar er zijn ook veel zelfstandige naamwoorden met een meervoud op -s: 
vogel → vogels; trainer → trainers; halte → haltes; auto → auto’s. 

Let op:
  • Als een woord eindigt op -a, -i, -o, -u, -y en anders de uitspraak verandert, dan krijgt het meervoud een apostrof (-'s): auto → auto's; jury → jury's

Kun jij het verschil uitleggen tussen:
  • cowboy → cowboys
  • jury → jury's 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Bijzondere meervouden
Zo maak je het meervoud van woorden op -ee en -ie:
• Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:
zee → zeeën; slee → sleeën; orchidee → orchideeën.

• Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n:
o met de klemtoon op ie → ën: knie → knieën.
o zonder klemtoon op ie → “n: bacterie → bacteriën.

Slide 10 - Tekstslide

Les 2
Taalverzorging:
13. Bijvoeglijk naamwoord (blz. 54-55)

       Start met het lezen van de theorie op bladzijde 54. Daarna             kun je verder met de LessonUp.

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm: 
mooi → mooie; slim → slimme; groot → grote.

Je zegt: 
Dat is een mooie jas, maar ook: Die jas van jou vind ik erg mooi.

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
• Soms hoef je alleen een -e achter het woord te zetten: 
                           klein → kleine; sterk → sterke; mager → magere.
• Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen: 
                          fris → frisse; glad → gladde; dof → doffe.
• Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen: 
                         vaag → vage; hees → hese; rood → rode; guur → gure.
• Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v-: 
                         lief → lieve; half → halve; doof → dove.
• Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z-: 
                        boos → boze; grijs → grijze; reukloos → reukloze.


Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord krijgt een -e bij:
• (woorden die slaan op) de-woorden;
       o De jonge docent is erg populair.
       o Een jonge docent is erg populair.
• het-woorden als het bepaalde lidwoord of een bezittelijk of aanwijzend voornaamwoord voorafgaat.
        o Het/dat opvallende affiche trekt de aandacht.
        o Maar: Een opvallend affiche trekt aandacht.
De-woorden               Het-woorden 
De nieuwe auto         Het nieuwe huis
Een nieuwe auto       Een nieuw huis

Slide 14 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden – voltooid deelwoord
  • Voltooide deelwoorden op -en: gelopen, verdronken, gesneden.
  • Het voltooid deelwoord eindigt op –en, dus het bijvoeglijk naamwoord ook.
- de gelopen race
- het verdronken schaap
- het gesneden brood

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden – voltooid deelwoord
  • Voltooid deelwoord op -d of -t: gered, gewit.
  • Als je ze bijvoeglijk gebruikt, komt er een -e achter.
  • Je schrijft het voltooid deelwoord zo kort mogelijk.
- de gehate dictator 

  • Het bijvoeglijk naamwoord krijgt wel een dubbel t of d wanneer dat voor de uitspraak nodig is.
- het geredde paard 
- het gewitte plafond 


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Les 3
Je vindt in Magister > studiewijzers > 1G1 Nederlands > leesvaardigheid extra oefenbladen. Je mag zelf kiezen of je extra oefent deze week. De antwoorden kun je aan mij vragen.

Slide 18 - Tekstslide

Les 4
Taaluur

Slide 19 - Tekstslide

Taken week 40
Taalverzorging:
12. Meervoudsvormen opdrachten 6-9 (blz. 52-53)
13. Bijvoeglijk naamwoord opdrachten 1-6 (blz. 54-55)

Maak de Drillsteroefeningen bij §2 t/m §4 van leesvaardigheid. Zorg dat je de woordjes goed leert, want deze heb je nodig voor de toets.

Slide 20 - Tekstslide