Hoofdstuk 5

Distributiestrategie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Marketing & CommunicatieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Distributiestrategie

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent distributie-intensiteit?
A
De mate van verkrijgbaarheid van een product
B
De keuze tussen directe en indirecte distributie
C
De prijsstrategie van een producent
D
De manier waarop producten worden gepromoot

Slide 5 - Quizvraag

Bij welke distributiestrategie worden zoveel mogelijk verkooppunten ingeschakeld?
A
Intensieve distributie
B
Selectieve distributie
C
Exclusieve distributie
D
Directe distributie

Slide 6 - Quizvraag

Waarom wordt intensieve distributie toegepast bij convenience goods?
A
Convenience goods zijn moeilijk te vinden
B
De consument wil graag veel winkels bezoeken
C
Convenience goods zijn exclusieve producten
D
De consument wil weinig koopinspanning leveren

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van selectieve distributie?
A
Elk verkooppunt mag het merk van de producent verkopen
B
De producent selecteert verkooppunten op basis van bepaalde criteria
C
De distributiekosten worden zo laag mogelijk gehouden
D
Selectieve distributie wordt alleen toegepast bij fast moving consumer goods

Slide 8 - Quizvraag

Welke factor speelt geen rol bij de keuze voor een selectief distributiepunt?
A
De weersomstandigheden in de regio
B
De kredietwaardigheid van de winkel
C
De aanwezigheid van concurrerende merken
D
De grootte van het verkooppunt

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke distributiestrategie krijgt één verkooppunt per regio het alleenverkooprecht?
A
Intensieve distributie
B
Selectieve distributie
C
Directe distributie
D
Exclusieve distributie

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een belangrijk verschil tussen prijsdistributie en servicedistributie?
A
Prijsdistributie heeft een luxueuze uitstraling, servicedistributie niet
B
Prijsdistributie richt zich op service, servicedistributie op prijs
C
Prijsdistributie richt zich op lage prijzen, servicedistributie op klantgerichtheid
D
Er is geen verschil, beide termen betekenen hetzelfde

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een belangrijk kenmerk van de pushstrategie?
A
De producent stimuleert de handel om zijn producten op te nemen
B
De producent richt zich rechtstreeks op de consument
C
De consument vraagt actief naar het product in de winkel
D
De producent gebruikt alleen online marketing

Slide 12 - Quizvraag

Bij welke strategie probeert de producent merkvoorkeur te creëren bij de consument, zodat deze er specifiek naar vraagt?
A
Pushstrategie
B
Pullstrategie
C
Intensieve distributie
D
Exclusieve distributie

Slide 13 - Quizvraag

Welke situatie past het beste bij de pullstrategie?
A
Een producent biedt groothandels grote kortingen om zijn producten in te kopen
B
Een fabrikant van frisdrank investeert in een grote reclamecampagne op tv en social media
C
Een fabrikant geeft winkeliers gratis displaymateriaal voor in de winkel
D
Een supermarktketen onderhandelt met leveranciers over gunstige inkoopprijzen

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een kenmerk van een direct distributiekanaal?
A
Producten gaan via een groothandel naar de consument
B
De producent verkoopt rechtstreeks aan de consument zonder tussenpersonen
C
De detailhandel speelt een belangrijke rol in de verkoop
D
Producten worden uitsluitend in fysieke winkels verkocht

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een mogelijk nadeel van een direct distributiekanaal voor de producent?
A
Kanaalconflicten met bestaande detailhandelaren
B
Hogere kosten voor de consument
C
Minder controle over de verkoopprijs
D
Minder winst voor de producent

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een indirect kort en een indirect lang distributiekanaal?
A
Een indirect kort kanaal heeft geen tussenpersonen, een indirect lang kanaal wel
B
Een indirect kort kanaal is duurder dan een indirect lang kanaal
C
Bij een indirect kort kanaal worden producten altijd online verkocht
D
Een indirect kort kanaal heeft één tussenpersoon, een indirect lang kanaal meerdere

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste kenmerk van multichannel retailing?
A
Alle verkoopkanalen zijn volledig geïntegreerd
B
De retailer heeft alleen een fysieke winkel
C
De consument kan probleemloos schakelen tussen verschillende kanalen
D
De verkoopkanalen werken los van elkaar zonder onderlinge afstemming

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen crosschannel en omnichannel retailing?
A
Bij crosschannel zijn verkoopkanalen op elkaar afgestemd, maar bij omnichannel zijn ze volledig geïntegreerd
B
Crosschannel biedt meer verkoopkanalen dan omnichannel
C
Omnichannel werkt alleen online, terwijl crosschannel ook fysieke winkels omvat
D
Crosschannel heeft alleen betrekking op webshops

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm van retailing biedt de consument de meeste flexibiliteit bij het combineren van verkoopkanalen?
A
Monochannel
B
Multichannel
C
Omnichannel
D
Crosschannel

Slide 22 - Quizvraag

Online en fysiek
Fysiek
Niet in de winkel
Online en fysiek

Slide 23 - Tekstslide

Welke vorm van verkoop valt onder geparallelliseerde niet-winkelverkoop?
A
Partyverkoop
B
Online supermarkt
C
Colportage
D
Telefonische verkoop

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een belangrijk kenmerk van een speciaalzaak?
A
Het biedt een breed assortiment van verschillende productcategorieën
B
Het verkoopt alleen producten tegen gereduceerde prijzen
C
Het heeft altijd een online winkel naast een fysieke winkel
D
Het richt zich op een specifiek merk, assortiment of gebruiksverwantschap

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Een klant wil een laptop kopen. De verkoper raadt aan om ook een muis, laptoptas en antiviruspakket mee te nemen. Van welke strategie is hier sprake?
A
Up-selling
B
Cross-selling
C
Deep-selling
D
After-sales

Slide 27 - Quizvraag

In een kledingwinkel ziet een klant een basic jeans voor €30. Een medewerker raadt een premium spijkerbroek van €60 aan met betere pasvorm en kwaliteit. Welke verkoopstrategie is dit?
A
Up-seling
B
Cross-selling
C
Deep-selling
D
Webcare

Slide 28 - Quizvraag

Een supermarkt biedt aan: "Koop 3 flessen frisdrank, betaal er 2." Welke verkoopstrategie past hierbij?
A
Up-selling
B
Cross-selling
C
Deep-selling
D
Mega-selling

Slide 29 - Quizvraag

Een klant overweegt een instapmodel smartphone. De verkoper wijst op een nieuwer model met meer opslag en een betere camera. Dit is een voorbeeld van:
A
Up-selling
B
Cross-selling
C
Deep-selling
D
Mega-selling

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Een kledingwinkel biedt klanten 10% korting als ze binnen 5 dagen hun factuur betalen. Welk type korting is dit?
A
Introductiekorting
B
Betalingskorting
C
Promotiekorting
D
Seizoen korting

Slide 32 - Quizvraag

Een elektronicazaak lanceert een nieuwe smartwatch en biedt tijdelijk €50 korting om klanten kennis te laten maken met het product. Dit is een voorbeeld van:
A
Introductiekorting
B
Kwantumkorting
C
Inruilkorting
D
Seizoen korting

Slide 33 - Quizvraag

Een supermarkt heeft een actie: “3 flessen frisdrank voor €5 in plaats van €6.” Welke korting wordt hier toegepast?
A
Betalingskorting
B
Seizoen korting
C
Inruilkorting
D
Promotionele korting

Slide 34 - Quizvraag

Een klant levert zijn oude laptop in en krijgt €100 korting op een nieuwe. Wat voor korting is dit?
A
Betalingskorting
B
Kwantumkorting
C
Inruilkorting
D
Introductiekorting

Slide 35 - Quizvraag

Een groothandel biedt 15% korting bij aankoop van 50 of meer stuks van een product. Welke korting is van toepassing?
A
Seizoen korting
B
Introductiekorting
C
Promotiekorting
D
Kwantumkorting

Slide 36 - Quizvraag