herhaling spelling

herhaling spelling
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

herhaling spelling

Slide 1 - Tekstslide

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Ik wil skeeleren maar mijn vriend heeft geen zin.
B
Ik wil skeeleren, maar mijn vriend heeft geen zin.
C
ik wil skeeleren, maar mijn vriend heeft geen zin

Slide 2 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Marloes zegt: 'morgen heb ik een teamvergadering.'
B
marloes zegt: 'morgen heb ik een teamvergadering.'
C
Marloes zegt: 'Morgen heb ik een teamvergadering.'

Slide 3 - Quizvraag

Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
De leraar schreeuwde: "Houd je mond!"
B
De leraar schreeuwde: "houd je mond"
C
De Leraar schreeuwde: "Houd je mond!"
D
De leraar schreeuwde "Houd je mond!"

Slide 4 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
"Denk je dat hij nog komt" Vroeg Alicia.
B
"Denk je dat nog komt? vroeg Alicia.
C
"Denk je dat hij nog komt," vroeg Alicia.
D
"Denk je dat hij nog komt?" vroeg Alicia.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
's Morgens spreken we een uur lang engels.
B
's Morgens spreken we een uur lang Engels.
C
s' Morgens spreken we een uur lang Engels.
D
'S morgens spreken we een uur lang Engels.

Slide 6 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.

Slide 7 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
driekamer appartement
B
driekamerappartement
C
drie-kamer-appartement
D
drie kamer appartement

Slide 8 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien

Slide 9 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Rodewijn
B
Rode wijn

Slide 10 - Quizvraag

Aan elkaar of los?


A
Coronavirus
B
Corona virus

Slide 11 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
trein en bus verkeer
B
treinenbusverkeer
C
trein- en bus verkeer
D
trein- en busverkeer

Slide 12 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
kennis maakte
B
kennismaakte

Slide 13 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 14 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
Politie auto
B
Politieauto

Slide 15 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
Liefdesscène
B
Liefdes scène

Slide 16 - Quizvraag

Aan elkaar of los?

A
minimum inkomen
B
minimuminkomen

Slide 17 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
tussen door
B
tussendoor

Slide 18 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 19 - Quizvraag

Tussenletters
A
stationklok
B
stationsklok

Slide 20 - Quizvraag

Tussenletters
A
Stoeledans
B
Stoelendans

Slide 21 - Quizvraag

Tussenletters
A
Reuzeleuk
B
Reuzenleuk

Slide 22 - Quizvraag

Tussenletter
A
hogenschool
B
hogeschool

Slide 23 - Quizvraag

Tussenletters
A
Zonnesteek
B
Zonnensteek

Slide 24 - Quizvraag

Tussenletters
A
Dorpstraat
B
Dorpsstraat

Slide 25 - Quizvraag

Tussenletters
A
hondeweer
B
hondenweer

Slide 26 - Quizvraag

Tussenletters

A
Tarwebrood
B
Tarwenbrood

Slide 27 - Quizvraag

Tussenletters
A
Spinneweb
B
Spinnenweb

Slide 28 - Quizvraag

tussenletter
A
rijstenpap en stekeblind
B
rijstenpap en stekenblind
C
rijstepap en stekenblind
D
rijstepap en stekeblind

Slide 29 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
kano+en
A
kanoën
B
kanoen
C
kano-en

Slide 30 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
radio+uitzending
A
radiouitzending
B
radio-uitzending
C
radioüitzending

Slide 31 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
be-eindigen
B
beëindigen
C
be'eindigen

Slide 32 - Quizvraag

Trema of koppelteken?
Kies de juiste spelling
re+unie
A
reunie
B
reünie
C
re-unie

Slide 33 - Quizvraag

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
chocolade-ei
B
chocoladeëi
C
chocolade'ei

Slide 34 - Quizvraag