3-10 Spelling PVTT en PVVT

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

WELKOM

3 Kader

Welkom bij Nederlands!

Programma

• Eerst even dit..... 
• over de toets
• Terugblik vorige les
• herhaling instructie PVTT en PVVT
• aan de slag! 

PVVT

• Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden\
• Hoe maak je die ook alweer? 

Herhaling pvtt en pvvt

• Wat is een persoonsvorm?

 Het werkwoord dat van vorm verandert als je:

- de zin van tijd verandert

- de zin van getal verandert

en: als je van de zin een  vraagzin maakt, komt de persoonsvorm voor aan te staan.

Wat is de persoonsvorm?

• Joris gaat altijd met de fiets naar voetbaltraining.

• Annemiek woont al jaren in Frankrijk. 

• Joran heeft wel eens een twee voor wiskunde gehaald.
• Bert zwemt drie keer in de week.
• Marianne mag elke dag een blikje Red Bull kopen.
• Hebben jullie ook wel eens een blikje bier gekocht? 

enkelvoud ik	enkelvoud jij/hij/zij /het	meervoud wij, jullie, zij
ik-vorm (hele ww -en) woon verf antwoord	ik-vorm +t woont verft antwoordt	hele werkwoord (infinitief) wonen verven antwoorden

• Straks ... ik mijn teamgenoten het nieuwe trainingsschema (geven).
• Het ... al sinds vanochtend zeven uur (sneeuwen).
• .... jij dat nieuwe computerprogramma al? (gebruiken)
• Een goede kok ... zijn eten tijdens het koken (proeven).

PVVT

• ik-vorm +te                                  ik fietste

                        +de                                 jij/hij/zij/het woonde

• ik-vorm +ten                               wij maakten

                        +den                              wij/julliezij verfden

Wanneer d, wanneer t? Gebruik de letters van het 

                                             sexy fokschaap

PVVT

• Pascal verplaatste de goederen naar de andere kant van het magazijn.

• De studenten hoefden het tentamen niet opnieuw te maken. 

PVVT

• De toeschouwers .... naar de voetballers op het veld (schreeuwen).
• Voor het winkelcentrum .... een jongen een bushokje (bekladden).
• Uiteindelijk .... de voorzitter dat het voorstel was afgewezen (beslissen).

sterke werkwoorden

de klinker verandert.

vinden - vonden

eten - aten

rijden - reden

Hoe (vinden) jullie de vraag?

1. vinden
2. vonden
3. vonten
4. gevonden

Hoe (hebben) je deze gevonden?

1. heb
2. hat
3. hebde
4. had

Aan de slag!

                oefeningen 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14.

                Veel plezier en 

                Stel je vragen!