Het onderwerp kun je op twee manieren vinden.
• Je stelt de vraag: wie/wat + wg? Het antwoord is het onderwerp.
De leerlingen vertelden het grapje aan de leraar. Wg = vertelden
Wie vertelden? Antwoord: De leerlingen. O = De leerlingen
• Verander de pv van getal, dus van enkelvoud naar meervoud of
andersom. Het zinsdeel dat mee moet veranderen, is het onderwerp.
Dit heet de onderwerpsproef.