Herhaling grammatica (PP, sein, haben, Artikel und Wörter K8)

Herhaling
 persoonlijke voornaamwoorden 
haben, sein
lidwoorden
woorden K8

1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
 persoonlijke voornaamwoorden 
haben, sein
lidwoorden
woorden K8

Slide 1 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden
(ik, jij, hij, zij, het, wij , jullie, zij , u)

Slide 2 - Tekstslide

Herhaal de persoonlijke voornaamwoorden op de volgende slide

Slide 3 - Tekstslide

ch
u
r / sie / es
ir
hr
ie / Sie

Slide 4 - Tekstslide

haben en sein

Slide 5 - Tekstslide

Herhaal de werkwoorden sein en haben op de volgende slide

Slide 6 - Tekstslide

hebben                          haben


ik heb                               ich habe

jij hebt                             du hast

hij/zij/het heeft           er/sie/es hat

wij hebben                    wir haben

jullie hebben                ihr habt

zij hebben/u heeft     sie/Sie haben

zijn                                   sein


ik ben                              ich bin

jij bent                            du bist

hij/zij/het is                  er/sie/es ist

wij zijn                             wir sind

julllie zijn                       ihr seid

zij zijn/u bent              sie/Sie sind

Slide 7 - Tekstslide

Goed geleerd?
Beantwoord dan de volgende vragen....

Slide 8 - Tekstslide

Eerst het werkwoord haben...

Slide 9 - Tekstslide

wir ......
A
habben
B
haben
C
habe

Slide 10 - Quizvraag


ihr ...........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 11 - Quizvraag


du .........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 12 - Quizvraag

er/es/sie .....
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 13 - Quizvraag

sie (mv)....
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 14 - Quizvraag

Nu het werkwoord sein....

Slide 15 - Tekstslide

Sie (u)....
A
siend
B
sind
C
seid
D
sit

Slide 16 - Quizvraag

ich ......
A
bin
B
bien
C
bist
D
sein

Slide 17 - Quizvraag

ihr......
A
seid
B
sein
C
sind
D
seit

Slide 18 - Quizvraag

du .....
A
bist
B
bin
C
sind

Slide 19 - Quizvraag

wir ....
A
sint
B
seid
C
sein
D
sind

Slide 20 - Quizvraag


sie (enkelvoud).........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 21 - Quizvraag


ihr .........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 22 - Quizvraag

lidwoorden
Kijk het filmpje op de volgende slide en beantwoord daarna de vragen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Welke Duitse lidwoorden waren er ook alweer?

Slide 25 - Open vraag

der, die oder das?

Tante
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quizvraag

der, die oder das?

Bruder (broer)
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quizvraag

der, die oder das?

Haus (huis)
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quizvraag

der, die oder das?

Schwester (zus)
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quizvraag

der, die oder das?

Freunden (vrienden)
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quizvraag

der, die oder das?

Oma
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quizvraag

der, die oder das?

Mädchen (meisje)
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quizvraag

der, die oder das?

Königin Maxima

A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quizvraag

der, die oder das?

Eis (ijs)
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quizvraag

der, die oder das?

Kuh (koe)
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quizvraag

der, die oder das?

Hengst
A
der
B
die
C
das

Slide 36 - Quizvraag

der, die oder das?

Lehrerin (lerares)
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quizvraag

woordenschat
...en nu nog de woorden van hoofdstuk 8

Ken je ze nog? Hier een klein quizje.

Slide 38 - Tekstslide

de jurk
A
das kleid
B
die Jurk
C
das Kleid
D
die Kleider

Slide 39 - Quizvraag

de schoen
A
die Ringe
B
der Schuh
C
der schuh
D
die Kleider

Slide 40 - Quizvraag

het oog

Slide 41 - Open vraag

gekleurd

Slide 42 - Open vraag

aardig

Slide 43 - Open vraag

de trui

Slide 44 - Open vraag

sportief

Slide 45 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 46 - Open vraag

Welche Farbe siehst du?

Slide 47 - Open vraag

kunnen
A
konnen
B
können
C
dürfen
D
müssen

Slide 48 - Quizvraag

willen
A
willen
B
wissen
C
weten
D
wollen

Slide 49 - Quizvraag

moeten (twee antwoorden!)
A
sollen
B
müssen
C
können
D
wissen

Slide 50 - Quizvraag

mogen

Slide 51 - Open vraag

willen

Slide 52 - Open vraag

leuk vinden, lusten

Slide 53 - Open vraag

Ende!!!

Slide 54 - Tekstslide