P3 - Week 3 context van ontdekking/rechtvaardiging en herhaling syllogismen

P3 - Syllogismen herhaling encontext van ontdekking/rechtvaardiging
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FilosofieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

P3 - Syllogismen herhaling encontext van ontdekking/rechtvaardiging

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Vandaag:
  1. Herhaling syllogismen (maar nu duidelijk)
  2. Aan de slag: syllogismen
  3. Uitleg: Context van rechtvaardiging
  4. lezen: Empirische cyclus

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Leerdoelen (syllogismen)
6) Ik kan inductieve vormen van redeneren herkennen en toepassen.
7) Ik kan uitleggen wat het inductieprobleem is.
8) Ik kan deductieve vormen van redeneren herkennen en toepassen
9) Ik kan beoordelen wanneer een syllogisme geldig is.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogisme
Een leerling uit mijn HAVO1 klas:

"Alle robots vallen soms uit.
Joe Biden viel laatst uit tijdens een toespraak.
Dus Joe Biden is een robot"

Waar of niet waar?
Geldig of niet geldig?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogisme
  • Wat is het? 
-een vorm van deductief redeneren
-Een schema om een redenering weer te geven
  • Waarom gebruiken we het?
-Om redeneringen duidelijk weer te geven
-Om veelgemaakte denkfouten te zien
  • Wat moet je er van weten?
-Je moet kunnen zien of een syllogisme geldig is
-Je moet snappen dat geldig en waar niet hetzelfde is

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
Een syllogisme bestaat uit:
  • De premissen: de aannames die je maakt.
  • de conclusie: dit is wat logisch volgt uit de premissen

Let op!!!
We schrijven syllogismen vaak om naar letters.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
Als je een eend bent kwaak je. Donald is een eend, dus Donald kwaakt.

P1: 
P2:
------------
C:

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
Als je een eend bent kwaak je. Donald is een eend, dus Donald kwaakt.

P1: Als je een eend bent kwaak je.
P2: 
------------
C: 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
Als je een eend bent kwaak je. Donald is een eend, dus Donald kwaakt.

P1: Als je een eend bent kwaak je.
P2: Donald is een eend.
------------
C: 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
Als je een eend bent kwaak je. Donald is een eend, dus Donald kwaakt.

P1: Als je een eend bent kwaak je.
P2: Donald is een eend.
------------
C: Donald kwaakt

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
Syllogisme is een vorm van deductieve redenering 
Die bestaat uit premissen en een conclusie:

  premisse 1:      Als je een eend bent kwaak je.
  premisse 2:     Donald is een eend.
                           ---
  conclusie:        Donald kwaakt.

De conclusie volgt bij een geldige redenering noodzakelijk uit de premissen.

Syllogisme

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is een eend.
---
C: Donald kwaakt.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald kwaakt.
---
C: Donald is een eend.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald kwaakt niet.
---
C: Donald is niet een eend.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is niet een eend.
---
C: Donald kwaakt niet.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is een eend.
---
C: Donald kwaakt.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald kwaakt.
---
C: Donald is een eend.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald kwaakt niet.
---
C: Donald is niet een eend.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is niet een eend.
---
C: Donald kwaakt niet.
Geldig
Geldig
Ongeldig
Ongeldig

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Aan de slag
Maak het werkblad over syllogismen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen (niveau 2)
We schrijven syllogismen vaak op met letters om ze korter en overzichtelijker te maken.
  • Meestal gebruik je de letter P en Q
  • Een premisse is of:
-één letter, bijvoorbeeld: 'P'
-twee letters met als, bijvoorbeeld: 'als P, dan Q'
-De tweede gebruik je voor 'als', 'alle'

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen (niveau 2)
P1: Als het regent is de straat nat
P2: Het regent
---
De straat is nat.
P1: 

P2: 
---

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen (niveau 2)
P1: Als het regent is de straat nat
P2: Het regent
---
De straat is nat.
P1: Als P, dan Q

P2: P
---
Q

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen (letters)
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is een eend.
------------
C: Donald kwaakt
P1: 

P2: 
------------
C: 
Let op!!! 
Zinnen met 'alle' worden ook 'als'

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen (letters)
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is een eend.
------------
C: Donald kwaakt
P1: Als p, dan q

P2: P

------------
C: Q
Let op!!! 
Zinnen met 'alle' worden ook 'als'

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is een eend.
---
C: Donald kwaakt.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald kwaakt.
---
C: Donald is een eend.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald kwaakt niet.
---
C: Donald is niet een eend.
P1: Alle eenden kwaken.
P2: Donald is niet een eend.
---
C: Donald kwaakt niet.
Geldig
Geldig
Ongeldig
Ongeldig

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen (regels)
P1: Als P, dan Q

P2: P

---
C: Q
P1: Als P, dan Q
P2: Q

---
C: P
P1: Als P, dan Q

P2: Niet Q.

---
C: Niet P
P1: Als P, dan Q

P2: Niet P

---
C: Niet Q
Geldig
Geldig
Ongeldig
Ongeldig

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Syllogismen
Een syllogisme kan geldig zijn, of waar zijn (of hopelijk allebei)
  • Geldig: Als de premissen logisch tot de conclusie leiden. (zie de regels op de vorige slide)
  • Waar: Als de premissen en conclusie ook kloppen met de werkelijkheid. (Maar dit kan je bijna nooit toetsen zonder inductie te gebruiken)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Waar zijn we?

  • Wat is wetenschap?
  • Manieren van redeneren: inductie deductie
  • Methodiek: de empirische cyclus
  • Methodiek: de hermeneutische cirkel
  • Demarcatie 1: verificatie, confirmatie en falsificatie
  • Paradigma's in de wetenschap: bestaat vooruitgang?
  • Demarcatie 2: probleemoplossend vermogen
  • Demarcatie 3: kenmerken

Slide 23 - Tekstslide

Aangeven: probleem deductie: kan weinig zonder inductie. Probleem Inductie: inductieprobleem (gedraagt de toekomst zich hetzelfde als het verleden)
Bekijk de onderstaande 
Leerdoelen
10) Ik kan het verschil tussen de context van ontdekking en rechtvaardiging aangeven en herkennen van welke van deze twee sprake is in een voorbeeld.
11) Ik ken de empirische cyclus en kan hierin aangeven waar sprake is van inductie waar van deductie.
12) Ik kan bij een voorbeeld herkennen om welke stap in de empirische cyclus het gaat

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
(herhaling): Theorie en hypothese
  • Hypothese: (binnen de wetenschap)
Idee dat nog onderzocht moet worden. Een mogelijkheid. 
  • Theorie: (Binnen wetenschap)
Een samenhangend en coherent geheel van verklaringen over de wereld, dat uitvoerig is onderzocht en een empirische basis heeft. 

Kun je een voorbeeld geven van een hypothese? Kun je er zelf eentje bedenken?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Aan de slag
Lees paragraaf 4.3.1 in je lesboek en:
  1.  Schrijf de definities van de context van rechtvaardiging en de context van ontdekking op.
  2. Leg uit waarom de context van ontdekking niet relevant is voor de wetenschapsfilosofie.
  3. Kekulé kwam in een droom op het idee dat benzeen een ringvormige structuur heeft. Leg uit of dit een theorie of een hypothese was.

Slide 26 - Tekstslide

Let op: er worden filosofen genoemd die nog behandeld gaan worden.
Bekijk de onderstaande 
Ontdekking en rechtvaardiging
  • Context van ontdekking:
Hoe een wetenschapper op een idee komt. Geen criteria.
  • Context van rechtvaardiging:
Hoe een idee of hypothese getoetst wordt. Hoe strenger de criteria, hoe beter de rechtvaardiging.

Slide 27 - Tekstslide

Let op: er worden filosofen genoemd die nog behandeld gaan worden.

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande 
Ontdekking en rechtvaardiging
  • Wat is de context van ontdekking bij Newton?

  • Waarom geldt de context van ontdekking niet als rechtvaardiging?

  • Hoe rechtvaardigde Newton zijn ontdekking?

Slide 29 - Tekstslide

Let op: er worden filosofen genoemd die nog behandeld gaan worden.
Bekijk de onderstaande 
Aan de slag
Lees in paragraaf 4.3.2

  • Let op: er worden een aantal filosofen genoemd die we later gaan behandelen
  • Donderdag gaan we hier opdrachten over maken

Slide 30 - Tekstslide

Let op: er worden filosofen genoemd die nog behandeld gaan worden.