In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Terugblik
Slide 1 - Tekstslide
Als de individuele prijs van tijd > dan de algemene prijs van tijd, zal je gaan:
A
Lenen
B
Sparen
C
Huren
D
Verhuren
Slide 2 - Quizvraag
Een voorbeeld van ruilen over tijd is:
A
Ik koop nu auto en ik leen daarvoor geld.
B
Ik koop nu een auto en ik betaald die meteen.
C
Appels ruilen tegen peren.
Slide 3 - Quizvraag
Het synoniem voor ruilen over tijd is:
A
Substitutiegoed
B
Intertemporele subsitutie
C
interval substitutie
D
Interval substitutiegoed
Slide 4 - Quizvraag
Een pensioen is een goed voorbeeld van ruilen over tijd
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit dat er bij lenen sprake is van intertemporele substitutie.
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Video
Slide 11 - Tekstslide
Inflatie / deflatie
Inflatie is de stijging van de prijzen in een land (in een bepaalde periode).
Er bestaat ook deflatie: daling van de prijzen.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Indexcijfers
Om inflatie te berekenen, hebben we indexcijfers nodig.
Indexcijfers kun je berekenen met de volgende formule:
Indexcijfer = waarde / waarde basisjaar x 100
Slide 15 - Tekstslide
Voorbeeld 1
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeeld 2
Stel dat van onderstaande reeks het basisjaar verlegd moet worden van 2018 naar 2020.
Daarvoor gebruiken we weer: Indexcijfer = waarde / waarde basisjaar x 100
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld 2
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Reële verandering
Door inflatie daalt de koopkracht.
Dit noemen we de reële verandering.
Slide 24 - Tekstslide
nominaal / reële waarde
nominaal = hoeveelheid euro's
reële = hoeveelheid / omvang producten (verandering van koopkracht, dus gecorrigeerd met de inflatie).
Reële verandering in % = nominale verandering in % – inflatie in %
Slide 25 - Tekstslide
Reële verandering
Reële verandering in % = nominale verandering in % – inflatie in %
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Bereken de consumentenprijsindex (CPI)
A
110,1
B
92,9
C
102,0
D
127,9
Slide 28 - Quizvraag
Waaruit blijkt dat het CPI een samengesteld indexcijfer is?
A
CPI heeft wegingsfactoren
B
Het CPI is een indexcijfer
C
Het CPI is een verhoudingsgetal
D
Het CPI is het gemiddelde van een aantal prijsindexcijfers
Slide 29 - Quizvraag
5. Bereken de procentuele verandering van de CPI in 2016 ten opzicht van 2015
Jaar
2012
2013
2014
2015
2016
2017
CPI
93,6
100,0
103,2
106,0
108,4
112,5
A
2,4%
B
8,4%
C
6,0%
D
2,3%
Slide 30 - Quizvraag
Van de consumentenprijzen is gegeven dat: CPI2008 = 145 CPI2000 = 120 Met hoeveel procent is het algemene prijspeil in deze periode veranderd? Gebruik rekenmachine en e.v.t. kladblad.
A
17,2%
B
20,8%
C
25%
D
45%
Slide 31 - Quizvraag
De CPI stijgt van 103 naar 105. Het nominaal inkomen van Karin stijgt van € 22.000 naar € 26.400. Met hoeveel procent stijgt het reële inkomen van Karin?
A
20,3%
B
18,1%
C
19,6%
D
14,2%
Slide 32 - Quizvraag
De reële verandering van mijn vermogen is 2% gedaald. Het stijging van het CPI was 3%. Hoeveel is mijn nominale vermogen veranderd?
A
2%
B
3%
C
5%
D
1%
Slide 33 - Quizvraag
Van een land is het volgende gegeven: Stel dat bekend is dat dit land in 2020 een inflatie van 3% heeft. Hoe groot is dan de CPI in 2020?
A
102,9
B
103,0
C
106,0
D
106,1
Slide 34 - Quizvraag
Bekijk de grafiek. Stel dat 2015 het basisjaar is. Hoe groot is dan de CPI (eind) 2018?