SSI taak 1 en 2

SSI
  • werkwoordsvormen tegenwoordige tijd
  • betrekkelijke voornaamwoord
  • vaste voorzetsels
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

SSI
  • werkwoordsvormen tegenwoordige tijd
  • betrekkelijke voornaamwoord
  • vaste voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke enkelvoudige zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Door de zin van tijd te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat is veranderd is de persoonsvorm. 



Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm heeft drie kenmerken.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
heeft
C
drie
D
kenmerken

Slide 3 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd

Een beknopte uitleg over de tegenwoordige tijd. 

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd (nu)
Ik-vorm
Hij-vorm (alle vormen die geen ik zijn) 
Wij-vorm
Je schrijft alleen de ik-vorm als er ik in de zin staat. 

UITZONDERING

Staat je/jij achter het woord, dan schrijf je ook de ik-vorm. 
Je plakt bij de hij-vorm een -t achter de ik-vorm. 

Hij beantwoordt de vraag. 

De kaasboer snijdt een stuk kaas af. 

Het museum opent om drie uur. 
Je gebruikt het hele werkwoord. 

Wij wandelen naar de winkel. 

Zij rennen door de huiskamer. 

Jullie bakken een taart. 

Slide 5 - Tekstslide

Hij [googelen] al zijn exen.

tegenwoordige tijd
A
googlet
B
googelt
C
googled
D
googeldt

Slide 6 - Quizvraag

Ik [redden] het nu ook zonder verdoving.

tegenwoordige tijd
A
red
B
redt
C
ret

Slide 7 - Quizvraag

DIE en DAT
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
Met het betrekkelijk voornaamwoord dat verwijs je naar het-woorden.



 


Slide 8 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: 
die en dat.

Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat 

Slide 9 - Tekstslide

Stijl
Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in: die, dat, wat of wie.

Het plan ... jij hebt, vind ik te gevaarlijk.

Slide 10 - Open vraag

Stijl
Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in: die, dat, wat of wie.

De brief ... jij mij stuurde, heb ik nooit ontvangen.

Slide 11 - Open vraag

Stijl
Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in: die, dat, wat of wie.

Dat verhaal van hem, ... jij vertelde, geloof ik niet.

Slide 12 - Open vraag

Stijl
Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in: die, dat, wat of wie.

Een apparaat ... zo duur is, moet je niet kopen.

Slide 13 - Open vraag

Stijl
Vul het juiste betrekkelijk voornaamwoord in: die, dat, wat of wie.

Ons televisietoestel, ... al heel oud is, doet het nog prima.

Slide 14 - Open vraag

Vaste voorzetsel
veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
vertrouwen op
beschikken over
houden van
Ze horen bij het werkwoord en zijn dus geen voorzetsel!

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord zich verbazen ....?
A
over
B
in
C
met
D
naar

Slide 16 - Quizvraag

Vul aan met het vaste voorzetsel.
iemand herinneren ........
A
aan
B
uit
C
op
D
tussen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord twijfelen ....?
A
met
B
aan
C
over
D
van

Slide 18 - Quizvraag

Vul aan met het vaste voorzetsel.
zeker zijn ........
A
in
B
van
C
op
D
met

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord verlangen .....?
A
in
B
tegen
C
naar
D
met

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord rekenen?
A
met
B
tegen
C
uit
D
op

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het vaste voorzetsel?
Ik heb een hekel ... jou.
A
aan
B
van
C
voor
D
met

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Die opmerking is absurd.
Dat is een lucratief aanbod.
We zijn intensief bezig geweest.
Die secretaresse werkt heel acuuraat.
Ik vind dat een abominabel programma.
dwaas, onzinnig
Voordelig
met veel inspanning
nauwkeurig
heel slecht

Slide 26 - Sleepvraag

Die docent gaat amicaal met ons om.
Zij is een aimabel mens.
Is die man echt zo befaamd?
Dat is een bonafide bedrijf.
Mijn opa is chronisch ziek.
vriendschappelijk
vriendelijk, aangenaam
beroemd
betrouwbaar
langdurig

Slide 27 - Sleepvraag