Voorbeeld les (raamwerk)

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Huiswerk bespreken

timer
3:00
Schrijf de antwoorden in jouw schrift:
1. Een persoonsvorm is een .... 
2. Noem 3 manieren om persoonsvorm te vinden
3. Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?    

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Huiswerk bespreken

timer
3:00
Schrijf de antwoorden in jouw schrift:
1. Een persoonsvorm is een werkwoord
2. Noem 3 manieren om persoonsvorm te vinden: vraagzin, tijd (tt-vt) veranderen, aantal (ev-mv)veranderen
3. Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?    

Slide 3 - Tekstslide

Hoe ging de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Wat gaan we doen?
- Bespreken huiswerk
- Ophalen voorkennis; wat weet je al? 
- Uitleg en samen oefenen
- Aan de slag
- Evaluatie en vragen
- Huiswerk

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden vergelijken
Vergelijk jouw antwoorden met die van je buren
-> Wat had je anders beantwoord en waarom?
-> Bespreek dit met elkaar.
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Aan het eind van de les
  • Ik kan zinsdeelstrepen op de juiste plaats in de zin zetten.
  • Ik kan de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een (enkelvoudige) zin aanwijzen.
  • Weet je welke onderdelen jij nog extra gaat oefenen/ leren
  • Kun je gerichte acties benoemen om deze doelen alsnog te behalen: extra uitleg vragen, extra oefenen, herhalen van de leerstof, goed leren...
  • Heb je tijdens de les goede inzet, concentratie en motivatie getoond om de lesstof te beheersen



Slide 7 - Tekstslide

Grammatica

Slide 8 - Woordweb

Het nut van grammatica
Om met elkaar te communiceren is het belangrijk dat je elkaar begrijpt. 

Taal is een goede manier om een boodschap over te brengen.

Om door middel van taal boodschappen over te brengen is het belangrijk dat we ons aan dezelfde regels houden; deze regels zijn de grammatica. 

Slide 9 - Tekstslide

Het nut van grammatica

Slide 10 - Tekstslide

En dan nu
Uitleg van de leerstof
Maak aantekeningen in jouw schrift

Slide 11 - Tekstslide

In elke zin zitten werkwoorden

Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.
Een persoonsvorm is een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm

Slide 12 - Tekstslide

De persoonsvorm vind je door:
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas opruimen -> Mag ik mijn jas opruimen?

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De docent gaat de les uitleggen -> De docent ging de les uitleggen

  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom.
       Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Ik koop een nieuwe fiets -> Wij kopen een nieuwe fiets

Slide 13 - Tekstslide

Zinsdelen
Zinsdelen: alles wat voor de pv komt, is een zinsdeel. Zoek eerst de persoonsvorm op en kijk dan wat je vóór de pv kunt zetten: 

Jouw boze buurman op nummer 12/ heeft /een rode auto.
Een rode auto / heeft / jouw boze buurman op nummer 12. 
Heeft / jouw boze buurman op nummer 12 / een rode auto?

Slide 14 - Tekstslide

Het onderwerp

Iedere zin heeft een onderwerp.

De pv en het onderwerp horen bij elkaar.

Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden


Stel de vraag: wie/wat + persoonsvorm? 

Slide 15 - Tekstslide

Het onderwerp

In de gebiedende wijs staat geen onderwerp

Loop naar huis
Luister naar de radio
Let goed op

Slide 16 - Tekstslide

Onthoud jouw score
0 fout = alles begrepen!
1 en 2 fouten = bijna alles begrepen :)
3 of meer fouten= nog extra oefenen

Slide 17 - Tekstslide

Persoonsvorm
Onderwerp
Tijdproef
getalproef
Wie of wat + persoonsvorm
Vraagzin
Wie iets doet

Slide 18 - Sleepvraag

Wat zijn voorbeelden van zinsdelen?
A
zelfstandig naamwoord
B
onderwerp
C
persoonsvorm
D
werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Welke verdeling is goed?
De kat ligt op de stoel
A
De/kat/ligt/op/de/stoel
B
De kat/ ligt/ op de/ stoel
C
De kat/ ligt/ op de stoel
D
De kat ligt/ op de stoel

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 21 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm in deze zin:
Hij loopt door het bos.

Slide 22 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Gisteren heb ik buiten in de zon gezeten.
A
ik
B
gezeten
C
de zon
D
heb

Slide 23 - Quizvraag

Uitslag
0 fout = alles begrepen!
1 en 2 fouten = bijna alles begrepen :)
3 of meer fouten= nog extra oefenen

Slide 24 - Tekstslide

Extra uitdaging/ extra oefening
0 t/m 2 fout = extra uitdaging: maak de slides met een oranje stip
3 of meer fouten = extra oefening: maak de slides met een paarse stip

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? NN cursus 5 grammatica
paragraaf 2 blz. 200/201 
paragraaf 4 blz. 204/205
Hoe? Alleen
Tijd? 30 minuten
Hulp? Je gaat zelfstandig aan de slag. Bij vragen kom ik langs. 
Klaar? Oefenen via NN cursus 5 paragraaf 9 mixopdrachten

Slide 26 - Tekstslide

Zinsontleding
pv
ow
Soms 
geven
volwassen dieren
ziektes
door
aan hun jongen

Slide 27 - Sleepvraag

Zinsontleding
pv
ow
Gisteren
heeft
Imran
nieuwe oortjes
gekocht

Slide 28 - Sleepvraag

Zinsontleding
pv
ow
Binnenkort 
zal 
duurzame telefoons
gaan
verkopen
 deze winkel

Slide 29 - Sleepvraag

Zinsontleding
pv
ow
's Zomers 
groeien
ze
lekker
door
op de biologische kwekerij.

Slide 30 - Sleepvraag

Aan de slag!
Wat? NN cursus 5 grammatica
paragraaf 2 blz. 200/201 
paragraaf 4 blz. 204/205
Hoe? Alleen
Tijd? 25 minuten
Hulp? Je gaat zelfstandig aan de slag. Bij vragen kom ik langs. 
Klaar? Oefenen via NN cursus 5 paragraaf 9 mixopdrachten

Slide 31 - Tekstslide

Jij en zinsontleding: hoe gaat het?
A
Lastig, ik wil nog even oefenen met zinsdeelstrepen.
B
Lastig, maar ik vergis me niet vaak.
C
Goed, ik snap het allemaal.
D
Echt een makkie!

Slide 32 - Quizvraag

Hoe gaat het vinden van de persoonsvorm?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Hoe gaat het ontleden van de zin in zinsdelen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Aan het eind van de les
  • Ik kan zinsdeelstrepen op de juiste plaats in de zin zetten.
  • Ik kan de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een (enkelvoudige) zin aanwijzen.
  • Weet je welke onderdelen jij nog extra gaat oefenen/ leren
  • Kun je gerichte acties benoemen om deze doelen alsnog te behalen: extra uitleg vragen, extra oefenen, herhalen van de leerstof, goed leren...
  • Heb je tijdens de les goede inzet, concentratie en motivatie getoond om de lesstof te beheersen



Slide 35 - Tekstslide

Welke gerichte acties ga jij doen om deze doelen alsnog te behalen?
extra uitleg
extra oefenen
herhalen van de leerstof
goed leren
geen, want ik beheers de doelen al

Slide 36 - Poll

Huiswerk/ volgende les
NN cursus 5 grammatica
paragraaf 2 blz. 200/201
paragraaf 4 blz. 204/205




Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
Onderstreep de pv
B
Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen
C
Zoek het onderwerp
D
Zet wg onder alle werkwoorden

Slide 40 - Quizvraag

Zinsontleding: het gezegde

De jongen die hiernaast woont, is ziek geworden.
A
werkwoordelijk is geworden
B
werkwoordelijk woont is geworden
C
naamwoordelijk is geworden
D
naamwoordelijk is ziek geworden

Slide 41 - Quizvraag

"Martijn had een tien voor zinsontleding."

In de bovenstaande zin is "Martijn" het onderwerp.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 42 - Quizvraag

Wat betekent zinsontleding?
A
Je knipt de zin in stukjes. Deze stukjes heten zinsdelen.
B
Alle soorten woorden die er bestaan.
C
Je gaat kijken uit hoeveel letters de zin bestaat.

Slide 43 - Quizvraag

Welke zinsontleding is goed?
A
Wij /gaan/ niet / naar school fietsen.
B
Wij /gaan/ niet / naar school/ fietsen.
C
Wij /gaan/ niet naar school fietsen.
D
Wij /gaan niet / naar school fietsen.

Slide 44 - Quizvraag

Bij zinsontleding knip je de zin in stukjes (zinsdelen). Bij zinsontleding leer je welke zinsdelen er zijn en hoe je ze herkent.
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quizvraag

Zinsontleding vind ik super gaaf!

Wat is het gezegde van bovenstaande zin?
A
Er is geen gezegde
B
vind
C
super gaaf
D
vind ik

Slide 46 - Quizvraag