NL presentatie

Lezing+Toets
Door Sarah Hak
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lezing+Toets
Door Sarah Hak

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Jullie krijgen uitleg over de moeilijke regels in de Nederlandse woordenschat. Daarna kunnen jullie dat checken met behulp van een kleine toets.

Slide 2 - Tekstslide

Meervoud
Met de meeste zelfstandig naamwoorden kan je in meervoud maken. Ze kunnen eindigen op:                   Sommige medeklinker veranderen:
* -(e)n                                                    *s-z
* -s                                                          *f-v
*-eren                                            Bij sommige komt er een trema en sommige niet.

Slide 3 - Tekstslide

Meervoud trema
Woorden miet ie krijgen -n en er zijn maar weinig die eindigen op ië dit zijn er een paar:
*drieën
*oliën

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord:
Een bijvoegelijknaamwoord dat voor een zn staat krijgt een -e
Uitzonderingen zijn: voor een onzijdig zn krijgen er ´een´ of ´geen´ ervoor. Met een stof af materiaal krijgen -en. 

Slide 5 - Tekstslide

Verkleinwoorden
zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -u of -é, dan verdubbelt de klinker zoals autootje. Eindigt op i? dan word het ie. Met y krijgt een apostrof. 


Slide 6 - Tekstslide

Getallen
Getallen tot 20 schrijf je in letters: vier appels.
Getallen boven 20 schrijf je in cijfers: 28 peren.
Allebei in 1 zin? Dan schrijf je ook in cijfers. 
Ronde getallen schrijf je in letters: duizend, honderd enz.
Bij wiskunde formules gebruik je cijfers.



Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikte bn
Meerdere personen bedoeld? Dan -en.
Woorden zoals dove blijft hetzelfde in meervoud:
De dove hond. De dove honden. Niet duidelijk gemaakt worden dat het mensen zijn dan met -n: Enkele leerling hadden rugzak. Enkelen ook een jas.

Slide 8 - Tekstslide

Welke meervoud is goed gespeld van het woord:
Kat
A
Katen
B
Katteren
C
Katten
D
Kattes

Slide 9 - Quizvraag

Welk verkleinwoord van dit woord is goed?:
boom
A
boomje
B
boompje
C
boomtje
D
bomeren

Slide 10 - Quizvraag

dienblad
A
dienblaadjes
B
dienbladen
C
dienblads
D
dienbladeren

Slide 11 - Quizvraag

Welke is een meervoud?
A
boom
B
dove
C
financiën
D
rijst

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord is een goed meervoud?
A
Aardappels
B
Aardappelen
C
Aardappeleren
D
Aardappelens

Slide 13 - Quizvraag

Meervoud Trema
Woorden die eindigen op -ie, krijgen -n en een trema als de klemtoon niet op de ‘ie’ valt. Er zijn ook meervouden die op -iën eindigen maar dat is zelden. Als de klemtoon niet op de ie is, komt er -ën bij zoals knieën.

Slide 14 - Tekstslide

Wat komt erbij een meervoud als de klemtoon op die -ie valt?
-n
-iën
-ieën

Slide 15 - Poll

Welke woord(en) is goed gespeld?
A
Fantasiën
B
Kniën
C
oliën
D
Melodieën

Slide 16 - Quizvraag

Kijk goed naar dit plaatje

Slide 17 - Tekstslide

Wat waren deze letters van het plaatje?

Slide 18 - Open vraag

Trema

Slide 19 - Woordweb

Woorden met trema zijn:
A
Woorden/letters met punten op de letters
B
Woorden met een afwijking
C
Letters met een -
D
Woorden/letters met meervoud +iën erbij

Slide 20 - Quizvraag

Uitgang Bijvoeglijk Naamwoord.
 -e als het bn voor het zn staat. Met een of geen ervoor niks erbij. Een materiaal of stof -en, Linnen. 

Slide 21 - Tekstslide

Welke zin is GOED
A
Ik heb een rood jas.
B
Haar mooi jurk.
C
De rare vogel.
D
De stile persoon

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is FOUT
A
De gele kast
B
De wolle trui
C
De foute antwoorden.
D
De jute zak

Slide 23 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord eindigt op -e
Bijvoeglijk naamwoord eindigt op -en
Als het bijvoeglijk naamwoord stoffelijk is.
Bijna altijd als er een zelfstandig naamwoord achter staat

Slide 24 - Sleepvraag

Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Verkleinwoorden
zelfstandige naamwoorden die eindigen op -a, -o, -u of -é, dan verdubbelt de klinker. Zn eindigen op -i dan word het -ie. Met een -y krijg apostrof. Bij een afbreking krijg je eerste spelling: Omaatje, Oma-tje

Slide 26 - Tekstslide

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 27 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 28 - Quizvraag

Sleep de uitgangen naar het juiste woord om er een verkleinwoord van te maken. 
scherm
snoep
scooter
pizza
rekening
-atje
-tje
-etje
-pje
-je

Slide 29 - Sleepvraag

Ik kan verkleinwoorden correct spellen
0100

Slide 30 - Poll

Getallen
Onder de 20 met letters, boven 20 worden getallen als cijfers gezet: de twee bomen, de 33 struiken. In een zin 2 getallen staan van onder de 20 en boven? Ook cijfers. Ronde getallen schrijf je als letters zoals duizend, enz. Bij eenheden als snelheid, gewicht, maat, afstand enz gebruik je cijfers.

Slide 31 - Tekstslide

Welke getallen moet je voluit schrijven?
A
Allemaal!
B
1-10
C
1-19
D
Je hoeft getallen nooit voluit te schrijven.

Slide 32 - Quizvraag

Welke zijn GOED
A
1000
B
Duizend
C
honderd
D
100

Slide 33 - Quizvraag

De twee bomen hebben 62 takken en zes appels met 8 blaadjes
GOED
FOUT
GEEN IDEE

Slide 34 - Poll

Er zitten 26 letters in het alfabet en er zijn tien vingers met tien nagels en tien knokkels op je twee handen.
A
GOED
B
FOUT
C
GEEN IDEE

Slide 35 - Quizvraag

zelfstandig gebruikte bijvoeglijk naamwoorden
Als er meerdere personen bedoeld word komt er -en. Soms lijkt het alsof bijvoeglijke naamwoorden zelfstandig worden gebruikt, maar is dat is dan niet. In de dezelfde zin of ervoor staat dan het zelfstandige naamwoord dat erachter hoort. Het bijvoeglijke naamwoord krijgt dan ook geen -n:

Slide 36 - Tekstslide

Noteer de juiste vorm van de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n).

Onder de [gewonde|gewonden] bevond zich ook de burgemeester van het stadje.

A
gewonde
B
gewonden

Slide 37 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de onderstreepte zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder -n):

Die [zoete|zoeten] lust ik wel, maar die zoute drop vind ik niet lekker
A
zoete
B
zoeten

Slide 38 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden (met of zonder-n).

Waarom parkeren jullie je auto’s op plaatsen die gereserveerd zijn voor [gehandicapte|gehandicapten]?

A
gehandicapte
B
gehandicapten

Slide 39 - Quizvraag

Ik kan nu zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden goed spellen.
010

Slide 40 - Poll

Bedankt voor het luisteren!

Slide 41 - Tekstslide