imparfait/lezen/vidéo

Leçon, vendredi le 2 juin
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leçon, vendredi le 2 juin

Slide 1 - Tekstslide

Le planning
  1. Quiz imparfait
  2. Uitleg leesstrategie
  3. Quiz leeswoorden
  4. Lezen
  5. Vidéo

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Imparfait: Nous (aller)
A
nous allons
B
nous allions
C
nous alliez
D
nous allont

Slide 4 - Quizvraag

Imparfait: Je (avoir)
A
J'ai
B
J'aie
C
J'avait
D
J'avais

Slide 5 - Quizvraag

U kocht
A
vous achetez
B
ils achetaient
C
vous achetiez
D
ils achètent

Slide 6 - Quizvraag

Wij waren

Slide 7 - Open vraag

Jij at

Slide 8 - Open vraag

Leesstrategieën
  1. Hoe pak je een tekst aan? --> Stappenplan
  2. Wanneer gebruik je het woordenboek?
  3. Wat zijn signaalwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Vóór het lezen
  1. Voorspellen: Kijk naar titel  - foto/plaatje - inleiding
  2. Activeren voorkennis: Op basis van je voorspelling van de inhoud, vraag je jezelf af wat je al weet over dit onderwerp
  3. Lees de eerste vraag


Slide 10 - Tekstslide

de quoi parle le texte? (2-tallen)
regarde le texte pendant 60 secondes
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

Globaal lezen (skimmen!):
 titel, subtitels, plaatjes, 1e + laatste zin
meningen begrijpen
Wie is 
neg/ pos?

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je het woordenboek?
  1. Om de vraag te begrijpen
  2. Om het antwoord te begrijpen
  3. Om het stuk tekst te begrijpen waar je het antwoord staat (volgens jou)

Let op: Je hebt niet de tijd alles te vertalen! Probeer eerst te raden wat je leest.

Slide 13 - Tekstslide

Vocabulaire-  Woordenboek
Je gebruikt een woordenboek als je de betekenis van een Frans woord of de vertaling van een Nederlands woord wilt opzoeken.
De woorden in het woordenboek staan op alfabetische volgorde.
Tips
- Als je een zelfstandig naamwoord opzoekt, vind je altijd het enkelvoud.
Als je de vertaling van gâteaux wilt weten, kijk je dus bij gâteau.
- Als je een werkwoord opzoekt, vind je altijd het hele werkwoord, bijvoorbeeld chercher. Je cherche (ik zoek) staat niet in het woordenboek.
- Als je een bijvoeglijk naamwoord opzoekt, zoek je altijd de mannelijke vorm, bijvoorbeeld petit. Petite staat niet in het woordenboek.









Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn signaalwoorden?

Slide 15 - Tekstslide

Quiz signaalwoorden

Slide 16 - Tekstslide

parce que
A
omdat
B
want
C
hierdoor
D
zodat

Slide 17 - Quizvraag

pourquoi
A
wanneer
B
hoe
C
waarom
D
wat

Slide 18 - Quizvraag

donc
A
dus
B
daar
C
daarom
D
dan ook

Slide 19 - Quizvraag

alors
A
nou
B
zodoende
C
dus/dan
D
dan/daarna

Slide 20 - Quizvraag

aussi
A
veel
B
weinig
C
daar
D
ook

Slide 21 - Quizvraag

mais
A
maar
B
daar
C
waar
D
maïs

Slide 22 - Quizvraag

pourtant
A
belangrijk
B
echter/toch
C
want
D
zodoende

Slide 23 - Quizvraag

seulement
A
alleen
B
maar/echter
C
alleen maar/slechts
D
hoewel

Slide 24 - Quizvraag

si
A
ja
B
als
C
hoe
D
opdat

Slide 25 - Quizvraag

peut-être
A
mogelijk
B
daarna
C
misschien
D
bijvoorbeeld

Slide 26 - Quizvraag

Aan de slag met lezen!
Lees de teksten die op het bord staan. Onderstreep in de tekst waar je het antwoord vindt!



Na de 15 minuten bespreek je in een tweetal je antwoorden. Leg elkaar uit waar je het antwoord hebt gevonden
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide

Vragen?
Moeten we nog een tekst nabespreken?

Slide 28 - Tekstslide

Rest van de les tijd om te werken aan je project

Slide 29 - Tekstslide

Vidéo (volgende slide)
  • Waar gaat het over?
  • Wie doet deze activiteit?
  • Wie volgt dit fenomeen?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link