Welk van deze zinnen beschrijft de situatie voor 1848 het beste
A
Nederland is een constitutionele monarchie
B
Ministers werden gekozen door de 2e kamer
C
In het Parlement zitten vooral rijke mensen
D
Ministers adviseren de koning over beleid
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Welk van deze zinnen beschrijft de situatie voor 1848 het beste
A
Nederland is een constitutionele monarchie
B
Ministers werden gekozen door de 2e kamer
C
In het Parlement zitten vooral rijke mensen
D
Ministers adviseren de koning over beleid
Slide 1 - Quizvraag
Wat was de voornaamste reden voor de grondswetswijziging van 1848
Slide 2 - Open vraag
Tot welke van de onderstaande politieke stroming behoorde Thorbecke
A
Liberalen
B
Socialisten
C
Confessionelen
Slide 3 - Quizvraag
Noem drie veranderingen die vanaf 1848 in de grondwet stonden:
Slide 4 - Open vraag
Beschrijf in twee zinnen wat het betekent dat de koning onschendbaar is
Slide 5 - Open vraag
Waar of niet waar. Nederland had in 1848 een districtenstelsel
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 6 - Quizvraag
Speelde de Luxemburgse kwestie voor of na 1848
A
Voor
B
Na
Slide 7 - Quizvraag
Tijdens de Luxemburgse kwestie probeerde de koning:
A
Een geheime aanval te organiseren op Luxemburg
B
Via Luxemburg België terug te veroveren
C
Luxemburg te verkopen voor persoonlijk gewin
D
Belasting te heffen over het Luxemburgse volk
Slide 8 - Quizvraag
Welk van deze stromingen wordt door dit citaat beschreven: "De bijbel is voor ons het uitgangspunt."
A
Liberalisme
B
Confessionalisme
C
Socialisme
Slide 9 - Quizvraag
De overheid moet vooral bezig zijn met veiligheid. Deze uitspraak past bij welke zuil?
A
Liberalen
B
Protestanten
C
Socialisten
D
Katholieken
Slide 10 - Quizvraag
De schoolstrijd is een belangrijk onderwerp bij de volgende zuil:
A
Liberalen
B
Katholieken
C
Socialisten
Slide 11 - Quizvraag
Bij welke politieke stroming past de volgende zin: iedereen moet voor zichzelf zorgen
A
Liberalisme
B
Confesionalisme
C
Socialisme
Slide 12 - Quizvraag
Wat houdt het censuskiesrecht in.
Slide 13 - Open vraag
Door welke grote historische verandering ontstond de sociale kwestie?
Slide 14 - Open vraag
Welk van de volgende politieke stroming was tegen meer sociale wetten
A
Confessionelen
B
Socialisten
C
Liberalen
Slide 15 - Quizvraag
Beschrijf wat wordt bedoeld met de schoolstrijd
Slide 16 - Open vraag
Welke groep begon als eerste met verzuilen?
A
Protestanten
B
Socialisten
C
Katholieken
D
Liberalen
Slide 17 - Quizvraag
Hoe heette de oprichter van de ARP?
A
Kuiper
B
Schaepman
C
Troelstra
D
Thorbecke
Slide 18 - Quizvraag
Hoe heette de katholieke partij?
A
ARP
B
SDAP
C
Liberale Unie
D
RKSP
Slide 19 - Quizvraag
Caoutchouc is frans voor rubber, waarom werd voor deze naam gekozen?
Slide 20 - Open vraag
Wat voor organisaties zijn de VVV en de VvVk
Slide 21 - Open vraag
Leg uit wat de schoolstrijd met het algemeen kiesrecht te maken had. Gebruik in je antwoord de volgende woorden: grondwet, Tweede Kamer, confessionelen
Slide 22 - Open vraag
Waarom is er in Nederland altijd een coalitie nodig?
Slide 23 - Open vraag
Welk recht wordt hier beschreven: Dit is het recht om een onderzoek in te stellen
A
Budget
B
Enquete
C
Initiatief
D
Interpellatie
Slide 24 - Quizvraag
Welk recht wordt hier beschreven: Dit is het recht om de financiën van de overheid te controleren
A
Budget
B
Enquete
C
Initiatief
D
Amendement
Slide 25 - Quizvraag
Welk recht wordt hier beschreven: Dit is het recht om de minister te ondervragen over zijn werk
A
Interpellatie
B
Enquete
C
Initiatief
D
Amendement
Slide 26 - Quizvraag
Wat werd opgelost bij de Pacificatie van 1917?
A
De schoolstrijd
B
Het algemeen kiesrecht
C
De schoolstrijd en het algemeen kiesrecht
D
De liberalen verloren de macht
Slide 27 - Quizvraag
In 1917 kregen vrouwen passief kiesrecht. Dit betekent:
A
Het recht om te stemmen
B
Het recht om je verkiesbaar te stellen
C
Het recht om te helpen tellen bij het stemmen
D
Het recht om op bepaalde partijen te stemmen
Slide 28 - Quizvraag
Wie heeft de uitvoerende macht in Nederland na 1848?