Herhaling spelling H4 en woordenschat H4 en 5

Programma


Herhaling stof Woordenschat H4 en H5 en spelling H4






1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma


Herhaling stof Woordenschat H4 en H5 en spelling H4






Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat H4
Je herkent contaminaties, pleonasmes en tautologieën en je kunt ze verbeteren.
Je kent de woorden van opdracht 5.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
De docent herhaalde de uitleg geduldig opnieuw.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
We wisten dit reeds weken al.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
Zijn gedrag verbeterde ten goede.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
Zij neemt altijd het hoogste woord bij die discussies.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de stijlfout in onderstaande zin:
We hebben circa 100 à 150 exemplaren.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 8 - Quizvraag

Hoe heet onderstaande stijlfout:

Is het mogelijk om een tien te kunnen halen op het examen Nederlands?
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet onderstaande stijlfout:

Wat kosten die groenten duur in de winter!
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet onderstaande stijlfout:

In het donker is Maartje altijd bang en bevreesd.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heet onderstaande stijlfout:

Hannelies zei kordaat: 'Ik laat me niet uit de tent jagen'.
A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet onderstaande stijlfout:

Alwin doet zijn best, maar hij zal naar verwachting echter niet overgaan.

A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heet onderstaande stijlfout:

Ik kan er met mijn pet niet bij dat mensen in die gammele bootjes stappen.

A
contaminatie
B
pleonasme
C
tautologie

Slide 14 - Quizvraag

Woordenschat H5
Je weet wat de uitdrukkingen en spreekwoorden van de startopdracht en opdracht 1 en 2 betekenen en je kent het verschil tussen een uitdrukking en een spreekwoord.
Je kent de woorden van opdracht 6.

Slide 15 - Tekstslide

De beste stuurlui staan aan wal.
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 16 - Quizvraag

We moeten de koe bij de horens vatten.
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 17 - Quizvraag

Ze voelde zich als een vis in het water.
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 18 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen (op tafel).
A
uitdrukking
B
spreekwoord

Slide 19 - Quizvraag

Vul aan:
Het oog van de meester maakt het ...

Slide 20 - Open vraag

Vul aan:
Carolien laat zich de kaas niet van het ...

Slide 21 - Open vraag

Vul aan:
Het lijkt toeval, maar het is doorgestoken ...

Slide 22 - Open vraag

Vul aan:
Er is lang over gepraat en vergaderd, maar nu is de kogel door de ...

Slide 23 - Open vraag

Spelling H4
Je weet wat afkortingen, verkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden en symbolen zijn en je kent de afkortingen uit de theorie, de startopdracht en opdracht 1 t/m 3.
Je weet hoe en wanneer je een weglatingsstreepje en koppelteken gebruikt.
Je kent de werkwoordspelling en kunt de vormen benoemen.

Slide 24 - Tekstslide

afkorting
letterwoord
initiaalwoord
verkorting
symbool
aids
a.s.
W
hsl
prof

Slide 25 - Sleepvraag

afkorting
letterwoord
initiaalwoord
verkorting
symbool
m.b.t.
AOW
info
s
soa

Slide 26 - Sleepvraag


domino + effect
A
dominoeffect
B
domino-effect
C
domino effect

Slide 27 - Quizvraag


anti + aanbaklaag
A
antiaanbaklaag
B
anti-aanbaklaag
C
anti aanbaklaag

Slide 28 - Quizvraag


Zuid + Tirol
A
ZuidTirol
B
Zuid-Tirol
C
Zuid Tirol

Slide 29 - Quizvraag


ex + politie + agent
A
expolitieagent
B
ex-politie-agent
C
ex-politieagent
D
ex politieagent

Slide 30 - Quizvraag


pro + Frans
A
proFrans
B
pro-Frans
C
pro Frans

Slide 31 - Quizvraag


vwo + leerling
A
vwoleerling
B
vwo-leerling
C
vwo leerling

Slide 32 - Quizvraag

Vervoeg de werkwoorden en zet erbij om welke vorm het gaat. (pvtt, pvvt, vd, od, bn, inf, gw)

Wat daar is (gebeuren), (worden) jou niet aangerekend.

Slide 33 - Open vraag

Vervoeg de werkwoorden en zet erbij om welke vorm het gaat. (pvtt, pvvt, vd, od, bn, inf, gw)
De (begroten) kosten vielen veel hoger uit dan was (berekenen).

Slide 34 - Open vraag

Heb je nog vragen?
Stel ze tijdens de les of maak een afspraak voor vakhulp.

Slide 35 - Tekstslide