4. Woordsoorten aanwijzend en vragend voornaamwoord

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- 10 min. lezen
- terugblik
- lesdoel
- instructie en gezamenlijke inoefening
- huiswerk
- afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

'Zwemmen' is een...

A = werkwoord
B = zelfstandig naamwoord
C = lidwoord
D = bijvoeglijk naamwoord
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quizvraag


Benoem het onderstreepte woord:
De getrainde jongen rent hard.

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- voorzetsel

A
bijvoeglijk naamwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
geen van de genoemde antwoorden

Slide 4 - Quizvraag


Benoem het onderstreepte woord:
De nieuwe film van Tarantino is spannend.

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- voorzetsel

A
onbepaald lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bepaald lidwoord

Slide 5 - Quizvraag


Benoem het onderstreepte woord:
De houten lepel wordt bij ons thuis vaak gebruikt.

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- voorzetsel

A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 7 - Quizvraag

Lesdoel
Je kunt aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen en past de begrippen toe bij de opdrachten. 

Slide 8 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Bekijk de zin: 

Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.

In deze zin zijn 'deze' en 'dat' aanwijzende voornaamwoorden. Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) verwijst meestal naar een mens, een dier of een ding: deze jongen, dat varken, die jurk. 

Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:

deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.

Slide 9 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. 


In dat geval kun je het zelfstandig naamwoord er soms achter denken:


Slide 10 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden


Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:

Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.



Slide 11 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Let op:

De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten; dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze.


Woorden die een plaats of een richting aangeven (daar, daarheen, daarover, daarlangs), zijn geen aanwijzend voornaamwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden

Bekijk de zinnen: 

Welke sport beoefen jij? 
Wat vind je daar zo leuk aan?

In deze zinnen zijn 'welke' en 'wat' vragende voornaamwoorden.

Er zijn er vier: wie, wat, welk(e), wat voor (een). 

Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.


Slide 13 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden


Wie
gaat er mee naar de film? Boy vraagt aan zijn vrienden wie er meegaat naar de film.


Wat heb je vandaag gedaan? 
Rex informeert bij Roos wat zij vandaag gedaan heeft.




Slide 14 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Let op: 
de woorden wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord: 

Dat meisje op wie jij verliefd bent, woont bij mij in de straat. 

Alles wat hij aanraakte, veranderde in goud.

Slide 15 - Tekstslide

Deze fiets vind ik mooier.

Deze = ?
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Ander voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een aanwijzend voornaamwoord en een vragend voornaamwoord?
A
Er is geen verschil.
B
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan, terwijl een vragend voornaamwoord een vraag stelt.
C
Een aanwijzend voornaamwoord vervangt een zelfstandig naamwoord, terwijl een vragend voornaamwoord een bijvoeglijk naamwoord vervangt.
D
Een aanwijzend voornaamwoord stelt een vraag, terwijl een vragend voornaamwoord iets aanwijst.

Slide 17 - Quizvraag

Benoem het grootgedrukte woord.

WAT voor een jurkje ga jij uitzoeken voor de bruiloft?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Aanwijzende voornaamwoorden
Vragende voornaamwoorden
Persoonlijk 
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
die
deze
zulk
wie
wat voor
welk
zo'n
diegene
ik
hij
ons
Haar
jullie
Zijn

Slide 19 - Sleepvraag


Wie, wat, welke, wat voor (een) zijn de....
A
vragend voornaamwoorden
B
aanwijzend voornaamwoorden

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide


Gebruik de theorie van blz. 212 bij het maken van de opdrachten. 

Maken:

Cursus 5 Grammatica woordsoorten
§ 4 blz. 212

opdr.  1 in je schrift
opdr. 2+3 mag alleen met potlood in je werkboek
opdr. 4+5 in je schrift




Slide 22 - Tekstslide