60. Bouwstenen

Bouwstenen: ik kan de bouwstenen van taal noemen en gebruiken
Goedemorgen,

Vandaag ga je:
- zelfstandig werken aan de bouwstenen van taal.
- krijg je de praktische opdracht mee (ELO)
- SO bespreken



online
online
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bouwstenen: ik kan de bouwstenen van taal noemen en gebruiken
Goedemorgen,

Vandaag ga je:
- zelfstandig werken aan de bouwstenen van taal.
- krijg je de praktische opdracht mee (ELO)
- SO bespreken



online
online

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

   Zoek Cursus 4 Taal - $4 Bouwstenen op.

         
             
                                         
                                            Cursus 4 Taal -  Bouwstenen
                      
                     
online
online

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
Ik heb geleerd wat de bouwstenen van een taal zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste verwijswoorden.
Neemt u/uw de bus naar Berlijn of u/uw privévliegtuig?
A
u - u
B
uw - uw
C
u - uw
D
uw - u

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste verwijswoorden.
Als ik jouw/jou versla met boksen, heb ik net zo vaak gewonnen als jou/jij.
A
jouw - jou
B
jouw - jij
C
jou - jou
D
jou - jij

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste verwijswoorden.
De gevaarlijkste stunt dat / die Almin doet, is van dat / die brug af duiken.
A
dat - dat
B
dat - die
C
die - dat
D
die - die

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste verwijswoorden.
De trein met wie / waarmee Joy reist, 
stopt ook bij deze / dit station.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw, dat / die blind is.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Eerst gingen we een stuk fietsen en daarna heb ik met ... gebarbecued.
A
hen
B
hun
C
ons
D
zij

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het schilderij .... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
wat
B
dat

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
wat
B
dat

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is dat alles ... we nodig hebben?
A
wat
B
dat

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werk ... hij op vrijdagmiddag bij de AH doet, levert niet veel op.
A
wat
B
dat

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het boek ... hij aanprees, heb ik gekocht.
A
dat
B
wat

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

daar/waar + voorzetsel

bij dieren en dingen


Voorbeeld:

Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorzetsel + wie

bij mensen


Voorbeeld:

De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mijn neef, ... ik gisteren geskypet heb, is vandaag jarig.
A
waarmee
B
met wie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kat, ... ik woensdag naar de dierenarts ging, is gecastreerd
A
waarmee
B
met wie

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De film, ... ik je laatst vertelde, staat nu ook op Netflix.
A
over wie
B
waarover

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

En dan nu alles door elkaar! 
Even kijken of je het begrepen hebt. In deze oefening gebruiken we alle verwijswoorden door elkaar. Ook die uit eerdere hoofdstukken! 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb ... dat boek al gegeven.
A
hen
B
hun

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt ... ook vragen of ze op je feestje willen komen.
A
hen
B
hun

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De leraar heeft ... gewaarschuwd de les niet langer te verstoren.
A
hen
B
hun

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vlag, ... uithing, wapperde in de wind.
A
dat
B
die

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij spoelde de vork af, ... op de grond gevallen was
A
dat
B
die

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit artikel over voetbal vind ik wel interessant, maar ... over economie niet.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkgevers mogen ... personeel niet zonder goede reden ontslaan
A
hen
B
deze
C
haar
D
hun

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De politie zoekt een boef ... uit de gevangenis ontsnapt is.
A
deze
B
welke
C
die
D
dat

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 32 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 33 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 34 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.