In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Vorige week...
Slide 1 - Tekstslide
hoeveel graden is het op de thermometer?
A
0 graden
B
2 graden
C
-2 graden
D
-7 graden
Slide 2 - Quizvraag
In welk onderdeel van de Thermometer zit de vloeistof?
A
Reservoir
B
Schaalverdeling
C
Display
D
Stijgbuis
Slide 3 - Quizvraag
Het reservoir van een vloeistofthermometer is gevuld met:
A
Water
B
Alcohol
C
Kwik
Slide 4 - Quizvraag
In welke fase zit water als het mist?
A
vast
B
gas
C
vloeibaar
Slide 5 - Quizvraag
Hoe komt het dat een stof verschillende fasen heeft ?
A
doordat moleculen veranderen
B
door de temperatuur
C
doordat moleculen met verschillende snelheden bewegen
D
door de luchtdruk
Slide 6 - Quizvraag
In een vaste stof zitten de moleculen:
A
op hun eigen plek en bewegen niet
B
niet op een eigen plek omdat ze bewegen
C
op hun eigen plek maar bewegen
D
vast
Slide 7 - Quizvraag
De vloeistof in een vloeistofthermometer:
Krimpt als de temperatuur ...........
Zet uit als de temperatuur ...........
Stijgt
Daalt
Slide 8 - Sleepvraag
Keran heeft op een thermometer zonder schaalverdeling het nulpunt (0 °C) en het honderdpunt (100 °C) aangegeven. De twee streepjes staan 10 cm uit elkaar. Als Keran zijn zelfgemaakte thermometer in water van onbekende temperatuur plaatst, stijgt de alcohol in de stijgbuis tot 4 cm boven 0 °C.
Wat is de temperatuur van het water?
A
20 °C
B
40 °C
C
60 °C
D
Dat kun je niet zeggen met de gegevens die je hebt
Slide 9 - Quizvraag
Wat is geen fase van een stof ?
A
vast
B
gas
C
vloeibaar
D
water
Slide 10 - Quizvraag
Waarom heeft een stof verschillende fasen?
A
doordat moleculen veranderen
B
door de temperatuur
C
doordat moleculen verschillend bewegen
D
door de luchtdruk
Slide 11 - Quizvraag
Stoom. Welke vorm is dit van water?
A
Water
B
Waterdamp
C
IJs
Slide 12 - Quizvraag
IJs en water bestaat uit:
A
Dezelfde fase
B
Dezelfde stof
C
Dezelfde vorm
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 13 - Quizvraag
Als water kookt, ontstaat waterdamp en nevel. Op de foto is de plek waar veel waterdamp is aangegeven met de letter:
A
A
B
B
C
Zowel A als B
D
Geen van beide
Slide 14 - Quizvraag
Er bestaan zout-, suiker- en ijskristallen. Wat hebben deze kristallen met elkaar gemeen?
A
De kristallen bestaan uit dezelfde stof
B
De kristallen bestaan uit dezelfde grootte
C
De kristallen zijn steeds de vaste fase van de stof
D
De kristallen hebben een zeshoekige structuur
Slide 15 - Quizvraag
In het dagelijks leven wordt de temperatuurschaal gebruikt van:
Slide 16 - Open vraag
Deze schaal gaat uit van twee vaste punten: 100 °C de temperatuur van:
Slide 17 - Open vraag
Deze schaal gaat uit van twee vaste punten: 0 °C de temperatuur van:
Slide 18 - Open vraag
Veranderen van fase
Paragraaf 3.3
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Afkortingen fases
Gas fase --> g
vloeibare fase --> l
vaste fase --> s
komt uit het Engels: gas, liquid, solid
Slide 21 - Tekstslide
Fase-overgangen
Slide 22 - Tekstslide
Bevriezen of stollen
vloeistof (l) --> vast (s)
Niet bij iedere stof wordt bevriezen gebruikt.
Als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur van 0 °C of lager dan noemen we het bevriezen.
Is de temperatuur hoger? dan noemen we het stollen.
Slide 23 - Tekstslide
Smelten
vast (s) --> vloeistof (l).
Chocola smelten!
Slide 24 - Tekstslide
Vervluchtigen of Sublimeren
Vast (s) --> gas (g)
Afstand en beweging van deeltjes neemt snel toe
Geen tussenfase
Bv: Droog ijs
Slide 25 - Tekstslide
Rijpen of Desublimeren
Gasvormig (g) --> vast (s)
Afstand en beweging van deeltjes neemt snel af
Geen tussenfase
Bv: Rijp
Slide 26 - Tekstslide
Condenseren
gas (g) --> vloeistof (l)
Spiegel badkamer na het douchen
Slide 27 - Tekstslide
Verdampen
vloeistof (l)--> gas (g)
Parfum is ook een mooi voorbeeld.
Slide 28 - Tekstslide
Verdampen
Slide 29 - Tekstslide
Fase overgangen en het weer
Smelten
Smelten
Verdampen
Condenseren
Bevriezen
Vervluchtigen
Rijpen
Slide 30 - Tekstslide
Fase-overgangen
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Bijna alle vloeistoffen krimpen als de temperatuur daalt. Doordat de moleculen minder snel bewegen, botsen ze minder hevig en duwen ze elkaar minder ver opzij.
Slide 33 - Tekstslide
Krimpen en uitzetten
Moleculen zijn altijd in beweging. Hoe snel deze moleculen bewegen hangt af van de temperatuur.
Hoe heter de temperatuur, hoe sneller moleculen bewegen. Ook de afstand tussen de moleculen wordt dan steeds groter.
In een vaste stof bewegen de moleculen bijna niet. De moleculen zitten op een vaste plek.
In een vloeistof bewegen de moleculen langs elkaar heen. De moleculen zitten niet meer op een vaste plek.
In een gas bewegen de moleculen heen snel. Daardoor hebben de moleculen ook veel ruimte nodig.
Slide 34 - Tekstslide
Water een uitzondering
water tussen 4 °C en 0 °C.
Als water afkoelt, krimpt het net als andere vloeistoffen tot de temperatuur 4 °C is. Maar als water nog verder afkoelt, van 4 °C naar 0 °C, zet het juist weer uit (figuur 4).
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
IJs
Als het water daarna bevriest, zet het nog verder uit:
als 1 dm3 water van 0 °C bevriest, ontstaat er ongeveer 1,1 dm3 ijs. Het volume neemt tijdens het bevriezen dus toe met ongeveer 10%.
oorzaak: de bijzondere kristalstructuur
Slide 37 - Tekstslide
IJs
IJs heeft een bijzondere kristalstructuur, met veel lege ruimte tussen de moleculen
Slide 38 - Tekstslide
ijsberg
Een ijsberg zit voor 90% onder water.
Slide 39 - Tekstslide
Zeespiegel
stijging
wel door smeltend landijs
niet door drijvend ijs (Noordpool)
wel door uitzetting van water
Slide 40 - Tekstslide
Afsluiting
vervluchtigen
rijpen
verdampen
condenseren
bevriezen
smelten
Slide 41 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdrachten bij paragraaf 3.3 (vraag 1 t/m 13)
Huiswerk
Maak de opdrachten af
Maak een samenvatting in je schrift van paragraaf 3.3