Woordenschat 1.4

Woordenschat 1.4
Figuurlijk taalgebruik
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat 1.4
Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Theorie 1.4
Zelf aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van figuurlijk taalgeruik

Slide 3 - Woordweb

Figuurlijk taalgebruik
Als een zin figuurlijk is bedoeld, dan betekent het dat er iets anders wordt bedoeld dan er staat. 

  • Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht

  • Je kunt beter tevreden zijn met wat je hebt, dan dat je risico’s neemt voor meer en uiteindelijk met niets eindigt.


Slide 4 - Tekstslide

Ergens een slaatje uit slaan
A
Je best doen
B
Ergens voordeel uithalen

Slide 5 - Quizvraag

Maak de zin af:

Achter de wolken...

Slide 6 - Open vraag

Met de mond vol tanden staan
A
Niet weten wat je moet zeggen
B
Niets durven zeggen

Slide 7 - Quizvraag

De beste stuurlui...
A
geven antwoord
B
staan op de boot
C
staan aan wal
D
weten het meest

Slide 8 - Quizvraag

Met lange...
A
voeten lopen
B
armen iets aanpakken
C
tanden eten
D
haren naar de kapper

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag
  1. Maak woordenschat 1.4
  2. Klaar? Check of je de opdrachten van eerdere paragrafen hebt gemaakt. 
  3. Maak de oefentoets

Maandag 29 januari a.s. toets Woordenschat

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
  1. Maak paragraaf 1.1 t/m 1.4 (Woordenschat)
  2. Maak de oefentoets
  3. Oefen met 'trainers' werkwoorden

Toets: maandag 29 januari
Deadline paragrafen + oefentoets = zondag 28 januari

Slide 11 - Tekstslide