3.3 werkwoordspelling vt en vd

Werkwoordspelling
verleden tijd
voltooid deelwoord
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
verleden tijd
voltooid deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
tegenwoordige tijd
stam en ik-vorm

Slide 2 - Tekstslide

Je leert
- hoe je de verleden tijd van een (zwak) werkwoord maakt.
- hoe je een voltooid deelwoord van een (zwak) werkwoord maakt.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Verleden tijd (zwak werkwoord)
ik-vorm + te(n)
ik-vorm +de(n)

'T eXKoFSCHiP

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld (opladen)
  1. Hij (laden invullen) zijn telefoon gisteren nog op.
  2. Stap 1: noteer de ik-vorm
  3. Hij laad... zijn telefoon gisteren nog op.
  4. Stap 2: Kijk naar de laatste letter van de stam: 
  5. lad
  6. 'T eXKoFSCHiP nee, dus +de(n) Enkelvoud, dus +de
  7. Hij laadde zijn telefoon gisteren nog op.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (zwak ww)
ge [ik-vorm] +t
ge [ik-vorm] +d
'T eXKoFSCHiP

Let op: als een werkwoord begint met ge, be, her, ver of ont, komt er géén ge voor het voltooid deelwoord. Uitzondering: verven.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld verven
  1. Die muur is vaker (verven invullen).
  2. Stap 1: schrijf "ge" op.
  3. Die muur is vaker ge
  4. Stap 2: Noteer de ik-vorm
  5. Die muur is vaker geverf
  6. Stap 3: Kijk naar de laatste letter van de stam:
  7. verv
  8. 'T eXKoFSCHiP nee, dus +d 
  9. Die muur is vaker geverfd.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:
juichen
A
juichde
B
juichte
C
jooch
D
joog

Slide 12 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 13 - Quizvraag

Verleden tijd
Wat is juist?
A
Ik stuntte
B
Ik stunte

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn voltooide deelwoorden?
A
schrijven
B
gedacht
C
overkomen
D
verteld

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd "hij wordt"?
A
hij werd
B
hij werdt
C
hij wordde
D
hij wert

Slide 16 - Quizvraag

Verleden tijd

Hij ________ op de bus
A
wachte
B
wacht
C
wachtte
D
wachtten

Slide 17 - Quizvraag

Voltooid deelwoord

Wat is juist?
A
Hij heeft gestund
B
Hij heeft gestundt
C
Hij heeft gestunt
D
Hij heeft gestuntt

Slide 18 - Quizvraag

Je leerde
- hoe je de verleden tijd van een (zwak) werkwoord maakt.
- hoe je een voltooid deelwoord van een (zwak) werkwoord maakt.
Maak 3.2 B, C en D.
Extra oefenen: F en G
Vergeet de dicteewoorden niet, want die komen terug op de toets.

Slide 19 - Tekstslide