Lesson goal: at the end of the class you know how to implement the grammar correctly in 3 sentences
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
What are we going to do today?
- Study words
- Homework check
- Grammar revision
- Reading G + exercises
Lesson goal: at the end of the class you know how to implement the grammar correctly in 3 sentences
Slide 1 - Tekstslide
Study
Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes.
In silence.
timer
8:00
Slide 2 - Tekstslide
Homework
Let's check exercise
Kader maken: 42, 43 & 44
Theoretisch maken: 39b, 40a & 41
Slide 3 - Tekstslide
Wat weet je nog van de bijvoeglijke naamwoorden?
Slide 4 - Woordweb
Adjectives
Adjective = bijvoeglijk naamwoord.
In het Engels gebruiken we een vaste zinsvolgorde: wie/doet/wat/waar/wanneer.
--> He watched a film on television last night
Hieraan kun je een bijvoeglijk naamwoord (adjective) toevoegen.
Slide 5 - Tekstslide
Adjective
--> He watched a funny film on television last night
Funny is het bijvoeglijk naamwoord. Het zegt hier iets over film --> dit is het zelfstandig naamwoord. (hier kun je de/het/een voorzetten). Een adjective staat altijd VOOR het zelfstandig naamwoord
Nog een voorbeeld:
They bought a lovely dress --> lovely zegt hier iets over de jurk.
Slide 6 - Tekstslide
Adjective
Soms kun je een adjective ook ook bij een werkwoord toevoegen. Dan staat het ACHTER het werkwoord. In dit geval geeft het informatie over het onderwerp. Dit kan bij werkwoorden als: to be, look, appear & seem.
She looks amazing in my new dress. --> Amazing zegt hier iets over looks (het werkwoord)