Ontdek de Persoonsvorm en Onderwerp!

Welkom!
Planning:
- Stillezen (10 min)
- Opdracht leesboekje (10 min?)
- 1hm1: hw controle (5 min)
- Uitleg (20 min) 
- Aan de slag (15 min) 
- Samen nakijken (5 min)
- Blooket (10 min) 


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Planning:
- Stillezen (10 min)
- Opdracht leesboekje (10 min?)
- 1hm1: hw controle (5 min)
- Uitleg (20 min) 
- Aan de slag (15 min) 
- Samen nakijken (5 min)
- Blooket (10 min) 


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm en het onderwerp in een zin herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Weet je nog hoe je de persoonsvorm
in een zin kunt vinden? Meerdere trucjes!

Slide 3 - Woordweb

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat aangeeft wat de handeling is/ wat het onderwerp doet. 

Voorbeeld:
De vrouw loopt met haar hond.  
Urk ligt in Flevoland.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
2 manieren:

1. Verander de tijd in de zin: Ik loop naar school - Ik liep naar school. 

2. Maak de zin vragend: Ze bakt de hamburgers bruin - Bakt ze de hamburgers bruin?

3. Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud of andersom: De directie bespreekt de zaak - De directies bespreken de zaak.


Slide 5 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm door deze zin vragend te maken: 'Met een geweldige sprong stoof de haas erop af.'

Slide 6 - Open vraag

Zoek nu de persoonsvorm door de zin van tijd te veranderen, schrijf de zin ook op in de andere tijd:
'De politie arresteert de jongen voor winkeldiefstal.'

Slide 7 - Open vraag

Staat deze persoonsvorm in de verleden tijd of de tegenwoordige tijd?
'Het meisje bakte koekjes.'
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 8 - Quizvraag

Bedenk nu met je buur een zin waarin de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat.

Slide 9 - Open vraag

Enkelvoud of meervoud
Eerste persoon enkelvoud: ik-vorm                                    ik drink
Tweede persoon enkelvoud: ik-vorm + t                           jij drinkt
Derde persoon enkelvoud: ik-vorm + t                              hij/zij/het drinkt

Eerste persoon meervoud: infinitief                                   wij drinken
Tweede persoon meervoud: infinitief                                 jullie drinken
Derde persoon meervoud: infinitief                                    zij drinken


Slide 10 - Tekstslide

Is het onderwerp hier tweede of derde persoon enkelvoud: 'Hij loopt naar de bakker.'
A
tweede persoon enkelvoud
B
derde persoon enkelvoud

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Onderwerp vinden: wie of wat + persoonsvorm

Voorbeeld: De hond loopt in het bos. 
Wie of wat loopt? 

Of: verander persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud
- De auto kost gemiddeld 600 euro per maand.
- De auto's kosten gemiddeld 600 euro per maand.

Slide 12 - Tekstslide

Zoek de persoonsvorm en het onderwerp in deze zin: 'Ik heb het altijd koud.'

Slide 13 - Open vraag

Hoe noemen we de hele vorm van het werkwoord, zoals bij eerste persoon meervoud?

Slide 14 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
'Een schone keuken leidt
tot gezonder eten.'
A
een schone keuken
B
leidt
C
tot gezonder eten

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf het onderwerp op dat in deze zin staat: 'De in Spanje geboren prins wordt deze maand alweer 15.'

Slide 16 - Open vraag

Aan de slag
Je maakt van les 20 (blz 44) opdracht 1, 2, 3 & 5
Je maakt van les 21 (blz 46) opdracht 1, 2, 4, 5 & 9

15 minuten de tijd
Samenwerken mag, zachtjes overleggen 
timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide