Grammatica - Gezegdes

Grammatica - gezegdes
Start je Chromebook op!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica - gezegdes
Start je Chromebook op!

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les...

1. .. Weet je welke soorten gezegdes er zijn.
2. .. Weet je hoe je de gezegdes herkent in een zin.
3. .. Kun je uitleggen wat het verschil is tussen de gezegdes.

Slide 2 - Tekstslide

Welke 2 soorten gezegdes 
zijn er?

Slide 3 - Tekstslide

Wat weten jullie nog over het werkwoordelijk gezegde?

Slide 4 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde
'Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.'

- Er zit altijd maar één zelfstandig werkwoord in! De andere  werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Maar hoe herken je het werkwoordelijk gezegde eigenlijk?

Slide 5 - Tekstslide

Zo herken je het WWG
  • Zoek de persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
  • Als er alleen een persoonsvorm staat, dan is de pv het WWG.
  • Let op! Bij scheidbare woorden horen beide delen bij het gezegde.
  • Let op! Ook bij wederkerende voornaamwoorden hoort het wederkerende voornaamwoord bij het WWG. 
  • De woorden 'te' en 'aan het' horen ook bij het WWG.
  • Een vaste uitdrukking met een werkwoord is altijd in zijn geheel het werkwoordelijk gezegde. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het WWG in deze zin:
Ik ben gisteren erg hard gevallen.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het WWG in deze zin:
Hij heeft zijn handen vol.

Slide 8 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
  1. Werkwoordelijk deel: koppelwerkwoord
  2. Naamwoordelijk deel: bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord

Deze bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden zeggen iets over het onderwerp. Het werkwoord 'koppelt' een eigenschap aan het onderwerp. Daarom noemen we die werkwoorden 'koppelwerkwoorden'.
Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde eigenlijk?

Slide 9 - Tekstslide

Zo herken je het NWG
  • Kijk eerst of er een vorm van 'zijn', 'worden' of 'blijven' in de zin staat. Kijk dan of een naamwoordelijk deel 'gekoppeld' is aan het onderwerp. 
  • Let op! Deze werkwoorden zijn niet altijd koppelwerkwoorden. Ze kunnen ook een hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord zijn, dan is het een WWG.
  • Let op! Als 'blijven' betekent 'zich ergens bevinden', is het een zelfstandig werkwoord en dus een WWG!

Slide 10 - Tekstslide

Trucjes!

1. Als je een vorm van zijn, worden of blijven kunt vervangen door beide andere werkwoorden, heb je te maken met een koppelwerkwoord!

2. Let goed op bij zinnen met de werkwoorden 'schijnen', 'lijken', 'blijken', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'. Kun je achter zo een zin de woorden 'te zijn', 'te worden' of 'te blijven' denken, dan heb je ook te maken met een NWG.


Slide 11 - Tekstslide

Wat is het NWG?
De docent blijft erg geduldig.

Slide 12 - Woordweb

Wat is het NWG?
De Big Mac schijnt lekker te zijn.

Slide 13 - Woordweb

Even herhalen
Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een:
A
Koppelwerkwoord
B
Zelfstandigwerkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde is altijd een:
A
Actie
B
Eigenschap/kenmerk

Slide 15 - Quizvraag

Bij een naamwoordelijk gezegde...
A
...is het onderwerp iets.
B
...doet het onderwerp iets.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Zij heeft een zusje gekregen.
C
Zij fietste gisteren in de sloot.
D
Hij is een vrolijke jongen.

Slide 17 - Quizvraag

Zelf aan de slag
        Pak bladzijde 102-103 voor je.
Maak opdracht 1 - 6
Ongeveer 15 minuten
                               Hulp nodig? Kijk op blz. 100 of vraag de docent.
Je werkt zelfstandig.
Klaar? Lingo!
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide