Aan het eind van de les kan ik meningen, argumenten en conclusies herkennen en van elkaar onderscheiden.
Slide 4 - Tekstslide
Instructie
Kijk naar de afbeelding.
Wat zal er waarschijnlijk gebeuren wanneer je je brievenbus op groen zet?
Wat moet je doen om je brievenbus op groen te zetten?
Waarmee heeft groen te maken, denk je? Met een groen verkeerslicht/met natuur/milieu?
Wat is het doel van de tekst? Informeren, overtuigen of overhalen?
Slide 5 - Tekstslide
Instructie - mening
Een schrijver kan opschrijven wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt. Hij geeft dan zijn mening. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je soms aan woorden, zoals: ik vind, volgens mij, naar mijn mening, ik denk.
Bijvoorbeeld:
– Ik vind afval scheiden belangrijk.
Slide 6 - Tekstslide
Instructie - argument
Als een schrijveruitlegtwaaromhij iets vindt, geeft hij een argument. Een argument herken je aan signaalwoorden zoals: want, omdat, namelijk, immers.
Bijvoorbeeld:
– Ik vind afval scheiden belangrijk (mening), want dan kunnen de grondstoffen hergebruikt worden (argument).
Slide 7 - Tekstslide
Instructie - Conclusie
Als een schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij aan het eind vaak een conclusie. De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen. Je herkent een conclusie aan signaalwoorden zoals: dus, concluderend, dat betekent.
Bijvoorbeeld:
– Als je je afval scheidt, is dat dus goed voor het milieu, omdat je dan zuinig bent met grondstoffen en energie. Daarom vind ik dat iedereen zijn afval zou moeten scheiden.
Slide 8 - Tekstslide
ZW
Ga naar Nieuw Nederlands - hoofdstuk 5 - mening, argument en conclusie.
Je maakt de opdrachten 1 tot en met 4 helemaal af deze les.