Les 2: Stellingen ontwerpen en toetsen

Discussiëren: de theorie
Stelling verzinnen
Ik ontwerp een stelling die aan de voorwaarden voldoet
Ik weet hoe de discussie van vrijdag eruitziet
Voorwaarden voor stellingen
Nederlands
Check of jouw stelling aan de 6 voorwaarden voldoet
Lever jouw stelling aan het eind van de les in bij de docent. 
Jouw stelling kan gebruikt worden bij de discussie van komende vrijdag!
Hebben we alle doelen behaald?
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
dewaVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Discussiëren: de theorie
Stelling verzinnen
Ik ontwerp een stelling die aan de voorwaarden voldoet
Ik weet hoe de discussie van vrijdag eruitziet
Voorwaarden voor stellingen
Nederlands
Check of jouw stelling aan de 6 voorwaarden voldoet
Lever jouw stelling aan het eind van de les in bij de docent. 
Jouw stelling kan gebruikt worden bij de discussie van komende vrijdag!
Hebben we alle doelen behaald?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenteren

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorige les:
  • Introductie debatteren
  • Hoe het niet moet
  • huiswerkopdracht: bedenk een stelling in het thema seksualiteit en relaties

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen

Ik ontwerp een stelling die aan de voorwaarden voldoet
Ik weet hoe de discussie van vrijdag eruitziet

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag:

Een stelling ontwerpen die aan voorwaarden voldoet

Maar eerst: een korte quiz in het thema seksualiteit en relaties

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel procent van de mensen zijn homo of lesbisch?
A
Tussen de 6 en 10%
B
Tussen de 3 en 5%
C
Minder dan 2%
D
Ik weet het niet

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel mensen homoseksueel zijn is lastig te zeggen. Schattingen lopen uiteen van 6 tot 10 procent van de bevolking. Deze cijfers worden ook door de overheid gehanteerd. De vraag is namelijk wie tel je allemaal mee? Als je iedereen telt die wel eens homoseksuele gevoelens of fantasieën heeft gehad, kom je op een veel hoger percentage uit. Als je alleen mensen telt die zich openlijk homoseksueel noemen, kom je juist lager uit. Niet iedereen met homoseksuele gevoelens en/ of contacten is daar open over of noemt zichzelf homoseksueel. 
Wat is travestie?
A
Mannen die een vrouw willen zijn
B
Mannen die zich als vrouw kleden
C
Vrouwen die een man willen zijn
D
Mensen die zich als het andere geslacht kleden

Slide 9 - Quizvraag

Er zijn mannen, homo’s en hetero’s die zich af en toe graag kleden als vrouwen. Er zijn ook vrouwen (lesbisch en hetero) die zich af en toe kleden als mannen. Je aankleden, opmaken en gedragen als de andere sekse heet travestie. Meer mannen dan vrouwen doen aan travestie. Dat is waarschijnlijk omdat het voor vrouwen intussen normaal is om broeken te dragen. Sommige mannen doen alleen thuis aan travestie, anderen ook op straat. Ook zijn er mannen die optreden als vrouw. Op het podium of in een kroeg doen ze een act met hun vrouwelijke alter ego. Ze worden ook dragqueens genoemd. De vrouwelijke variant heet drag king.en en andere zogenaamde “mannelijke“ kleding te dragen.
Is homoseksualiteit nature (aangeboren) or nurture (aangeleerd)?
A
Nature
B
Nurture
C
Allebei
D
Geen van beiden

Slide 10 - Quizvraag

Homoseksualiteit: aangeboren of aangeleerd? Een groot onderzoek, uitgevoerd op
tweelingen in Zweden komt met een antwoord dat zo uit polderholland lijkt te komen:
allebei een beetje.
Bij 3.800 tweelingparen, zowel een- als twee-eiig, maar wel allemaal óf twee zussen óf twee
broers, is gekeken wat het meeste invloed had: genen of omgeving. Als homoseksualiteit bij
twee broers tegelijk voorkomt, en dat is relatief vaker het geval bij eeneiige dan bij tweeeiige tweelingen, dan zou je kunnen zeggen dat de erfelijkheid een groot deel van
homoseksualiteit bepaalt. Want eeneiige tweelingen zijn genetisch identiek en twee-eiige
tweelingen niet. Bij mannen is 35% van de verschillen op het gebied van homoseksueel
gedrag toe te schrijven aan de genen. De rest is vooral toe te schrijven aan individuele
Waar komt de naam lesbisch vandaan?
A
Van de Griekse god Lesbos
B
Van het Griekse eiland Lesbos
C
Van het Latijnse woord Les (samen) betekent.

Slide 11 - Quizvraag

Van het Griekse eiland Lesbos waar de dichteres Sappho leefde 630 jaar voor Christus. Zij beschreef in haar gedichten de liefde tussen vrouwen. 
Wanneer is het homohuwelijk ingevoerd in Nederland?
A
in 2000
B
in 2002
C
In 2004
D
In 2006

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theorie 
Feiten: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe gaat een debat/discussie in zijn werk?


Wie kan een aantal punten opnoemen?
Wie heeft er wel eens een debat gevolgd?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet een discussie eruit?
1. Je kiest een stelling om je mening over te geven.
2.Je denkt na over waarom je de stelling hebt gekozen.
3. Je bent het eens of oneens met de stelling.
4. Geef ten minste twee goede argumenten voor je standpunt.
5. Je verdedigt je stelling of je valt de stelling aan.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stellingen

Een goede stelling voldoet aan voorwaarden.
Om te zorgen dat je een goede stelling hebt, moet je de stelling checken. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Een stelling bestaat uit één zin en is kort en krachtig.

Lange stellingen zijn vaak geen goede stellingen. Het leidt tot verwarring of de deelnemers weten niet goed waar de stelling over gaat. 
Probeer het onderwerp kernachtig te benoemen en schrap alle overbodige informatie. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Een stelling is nooit een vraag.

Achter een goede stelling staat altijd een punt of een uitroepteken. Probeer ook geen komma’s te gebruiken in de stelling.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Een stelling bevat geen argumenten.

In de formulering van de stelling neem je nooit argumenten op. Immers, daarmee geef je al een deel van het debat weg. Of wellicht willen de teams dit argument helemaal niet gebruiken in het debat. Laat het verzinnen van argumenten over aan de debaters.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. De stelling moet gaan over iets waar zowel voor- als tegenstanders argumenten voor kunnen bedenken.


Stel je voor. Je wordt gevraagd om te debatteren over de stelling ‘Kleine kinderen hebben het recht om veilig op te groeien.’ Bij een dergelijke stelling is het heel lastig om het er mee oneens te zijn. Daarom biedt een dergelijke stelling geen gelijke kansen voor de vóór- en tegenstanders. Op voorhand heeft één partij al het voordeel aan zijn kant. Zorg dus voor een stelling met gelijke kansen voor iedereen.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. Een stelling bevat geen ontkenningen.

Er kan grote verwarring ontstaan bij een debat over een stelling als ‘Het is onmogelijk om het niet met besluit XYZ eens te zijn.’ Het is niet duidelijk wie er vóór het besluit is en wie er tegen is. Vermijd daarom het gebruik van ontkenningen en woorden zoals ‘onmogelijk’ of ‘niet’. Ze maken je stelling onnodig ingewikkeld en dat draagt niet bij aan het debat. In dit geval kan de stelling bijvoorbeeld zijn: ‘XYZ is een goed besluit’.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6. Een stelling bekent (geen) kleur.


Als je een debat organiseert is het belangrijk om na te gaan over de rol van de organisatie. Als je bijvoorbeeld een inspraakavond voor burgers organiseert is het belangrijk om een stelling neutraal te formuleren, of passend bij het perspectief van de doelgroep. Een stelling zoals ‘omwonenden krijgen teveel inspraak in de besluitvorming’ zet niet de goede toon. Voor een politieke partij kan een stelling juist meer kleur bekennen, bijvoorbeeld: ‘Onze partij is te onzichtbaar op onderwerp XYZ’.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van stellingen
  1. Homohaat is fout.
  2. Een striptease op de webcam moet kunnen.
  3. Genderneutrale toiletten zijn onzin.
  4. Sexting doe je alleen in een relatie.
  5. Op deze school moet iedereen zichzelf kunnen zijn.
  6. Wanneer je ouders niet willen dat je met een jongen/meisje omgaat, moet je het gewoon stiekem doen. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Discussie komende vrijdag
  • We kiezen uit alle stellingen er 2 uit die we in de klas bespreken. 
  • Je krijgt van tevoren de tijd om te bedenken of je het eens of oneens bent met de stellingen.
  • Bedenk voor beide argumenten!
  • Daarna gaan we met de klas discussiëren. 
  • Iedereen krijgt de beurt en iedereen doet mee!

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht:
Zorg dat jouw stelling aan alle 6 eisen voldoet!

Laat hem checken door tenminste 1 klasgenoot. 

Lever hem aan het einde van de les in bij de docent!
Jouw stelling kan gebruikt worden in de discussie die we de volgende les gaan voeren!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen

Ik ontwerp een stelling die aan de voorwaarden voldoet
Ik weet hoe de discussie van vrijdag eruitziet

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Lever, als je dat nog niet hebt gedaan, een stelling in bij de docent. Deze stelling voldoet aan alle voorwaarden!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies