3H betoog schrijven - argumenten voor-tegen en weerlegging

3H betoog schrijven - argumenten voor-tegen en weerlegging
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3H betoog schrijven - argumenten voor-tegen en weerlegging

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
10 min

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Verschil kennen tussen standpunt en stelling
De zeven criteria voor een goede stelling
Formuleren van een stelling
Opdrachten in Teams uploaden 

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag
Argumenten:
voor - tegen en weerleggen

Eind van de les: Kan je een argumenten en standpunt van elkaar onderscheiden en weet je het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een argument?
A
Een reden om iets wel of niet te doen
B
Als je ergens niet mee eens bent
C
Wat je vindt
D
een meningsverschil

Slide 5 - Quizvraag

Kiezen van argumenten bij een stelling
Als je een stelling hebt gekozen, is het goed om altijd over onderstaande vragen na te denken:

1. Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
2. Wat zijn de voordelen of nadelen?
3. Wie zijn er bij de stelling betrokken?
4. Is de verandering die komt door de stelling goed of slecht voor die mensen?

Op basis daarvan kun je beter je argumenten bedenken/zoeken in bronnen

Slide 6 - Tekstslide

Voorstander stelling
Als voorstander wil je beargumenteren dat het probleem heel erg is en dat jij de oplossing hebt. 
Verder wil je vertellen dat er meer voor- dan nadelen zijn aan de oplossing en dat de mensen die betrokken zijn positief beïnvloed worden.

Merk op: probleem-oplossingsstructuur en voor- nadelenstructuur. Gebruik die structuren in je bouwplan.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstander stelling
Als tegenstander wil je beargumenteren dat er geen probleem is, of dat er wel een probleem is maar dat de stelling dit niet oplost. 

Je kan dan effectiviteit of uitvoerbaarheid aanvallen. Ook kan je de nadelen uitgebreid bespreken.

Slide 8 - Tekstslide

Argumenten bij je stelling
Bedenk drie argumenten die je stelling ondersteunen. Baseer de argumenten op de bronnen die je hebt gevonden. 

Om te controleren of je te maken hebt met een argument kun je het argument achter de stelling met het signaalwoord want plaatsen.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld trucje standpunt-argument
Standpunt: Mevrouw Beurskens vindt dat de vleestaks moet worden ingevoerd.

Argumentcontrole: Mevrouw Beurskens vindt dat de vleestaks moet worden ingevoerd, want..
Minder vlees is beter voor de gezondheid.
Minder vlees is beter voor het milieu.
Minder vlees leidt tot minder dierenleed.


Slide 10 - Tekstslide

Vervolg
Alle argumenten sluiten goed aan op het standpunt. Om helemaal zeker te zijn kunnen we het argument ook vooraan zetten, dan komt het standpunt achteraan als een conclusie. Een standpunt is namelijk altijd een conclusie.

Slide 11 - Tekstslide

Argument vooraan dus..
Minder vlees is beter voor de gezondheid dus mevrouw Beurskens vindt dat de vleestaks moet worden ingevoerd.
Minder vlees is beter voor het milieu dus mevrouw Beurskens vindt dat de vleestaks moet worden ingevoerd.
Minder vlees leidt tot minder dierenleed dus mevrouw Beurksens vindt dat de vleestaks moet worden ingevoerd.

Slide 12 - Tekstslide

Controleer je drie argumenten
Het is dus:

Standpunt, want argument
of
argument dus standpunt.
Dit trucje helpt je om te bepalen of je argument klopt en om standpunten en argumenten uit elkaar te kunnen halen. Gebruik dit om je argumenten te controleren.



Slide 13 - Tekstslide

Hoe controleer je of je argument aansluit op het standpunt
A
Argument dus standpunt
B
daarom - dus trucje
C
Reden om iets te doen
D
Standpunt want argument

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf de drie argumenten bij je stelling op



Klaar? Bedenk of zoek in je bronnen twee tegenargumenten bij je standpunt.

Volgende les: tegenargumenten en de weerleggingen



Slide 15 - Tekstslide