Begrijpend lezen: argumentatie

Nederlands
  • Betoog
  • Mening/Standpunt
  • Argumentatie   (onderbouwing)
  • Soorten argumenten
  • Soorten argumentatie
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
  • Betoog
  • Mening/Standpunt
  • Argumentatie   (onderbouwing)
  • Soorten argumenten
  • Soorten argumentatie

Slide 1 - Tekstslide

Het betoog

Het betoog is een tekst waarin de schrijver je probeert te overtuigen van zijn mening.

Hij doet dit met behulp van argumenten

Slide 2 - Tekstslide

De mening
De mening staat centraal en is dus de hoofdgedachte van de tekst.

De mening wordt in een betoog als standpunt of als stelling weergegeven.

Het gaat erom wat de schrijver van een bepaalde kwestie vindt.        

Slide 3 - Tekstslide

De mening
Voorbeeld stelling: 
De regering heeft geen goed milieubeleid.

Voorbeeld standpunt:
Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid heeft.

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden
De schrijver gebruikt de volgende signaalwoorden om zijn mening aan te geven. 
ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is, 
dus, daarom, kortom enz. 

Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden
De schrijver gebruikt de volgende signaalwoorden om zijn argumenten aan te geven. 
want, aangezien, omdat, immers, namelijk, derhalve, 
daarom, vanwege enz. 

Slide 6 - Tekstslide

Argumenten

Om zijn lezers te kunnen overtuigen van zijn standpunt, moet de schrijver sterke argumenten gebruiken.  

Slide 7 - Tekstslide

Objectief en subjectief
De sterkste argumenten zijn objectieve argumenten.
Je kunt ze checken, maar dan moeten ze natuurlijk wel waar zijn. 

Minder sterk zijn subjectieve argumenten
Ze zijn vaak gebaseerd op geloof, gevoel of vermoedens. 
Zaken waar anderen het weer mee eens of oneens kunnen zijn. 



Slide 8 - Tekstslide

Objectief en subjectief
Ik ga liever naar de bioscoop in Emmen dan naar die in Zwolle (S), want die in Emmen is dichterbij (A).

Ik ga liever naar de bioscoop in Emmen dan naar die in Zwolle (S), want die in Emmen is veel gezelliger (A).
 

Slide 9 - Tekstslide

Soorten argumenten
In de theorie worden de volgende soorten argumenten onderscheiden:
  • feitelijk > is te controleren, bv. onderzoeksresultaten
  • ervaring > iets wat de schrijver zelf meerdere keren heeft meegemaakt
  • nut of (on)gewenst gevolg > een duidelijk gevolg van de stelling, gebaseerd op feiten
  • vergelijking > twee gelijkwaardige zaken worden naast elkaar gezet en gecheckt op feitelijke juistheid
  • emotioneel > gebaseerd op gevoel of intuïtie; subjectief

 

Slide 10 - Tekstslide

Tegenargumenten
Ook kan de schrijver gebruikmaken van tegenargumenten. Dit zijn argumenten die tegenstanders van de stelling zouden kunnen hebben. 

Om ervoor te zorgen dat zo'n tegenargument zijn betoog niet onderuit haalt, moet hij het ontkrachten / weerleggen



Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden
De schrijver gebruikt de volgende signaalwoorden om zijn tegenargumenten aan te geven. 
daar tegenover, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, 
ondanks dat, aan de ene kant ... aan de andere kant

Slide 12 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Het standpunt wordt met een argument onderbouwd. 

We moeten stoppen met het eten van vlees (S).
 Geen vlees eten vermindert het dierenleed (A). 





Slide 13 - Tekstslide

Argumentatie
Alle argumenten bij elkaar die een schrijver bij zijn standpunt in de tekst gebruikt, noem je de argumentatie

Er zijn vier verschillende soorten argumentatie: 
1. enkelvoudige
2. nevenschikkende
3. onderschikkende
4. combinatie van nevenschikkende en onderschikkende

Slide 14 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
Het standpunt wordt met twee of meer gelijkwaardige argumenten onderbouwd. 

We moeten stoppen met het eten van vlees (S).
 Geen vlees eten vermindert het dierenleed (A). 
Geen vlees eten is beter voor het milieu (A).
Geen vlees eten is gezonder voor de mens (A). 





Slide 15 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Het argument bij het standpunt wordt ondersteund met een subargument.

We moeten stoppen met het eten van vlees (S).
 Geen vlees eten vermindert het dierenleed (A). 
Minder dieren leven onder slechte, erbarmelijke omstandigheden (SA). 





Slide 16 - Tekstslide

Combinatie onderschikkende en nevenschikkende argumentatie
De schrijver gebruikt twee of meer argumenten bij zijn standpunt en gebruikt op een of meer plekken een subargument.

We moeten stoppen met het eten van vlees (S).
Geen vlees eten vermindert het dierenleed (A). 
 Minder dieren leven onder slechte, erbarmelijke omstandigheden (SA).
Geen vlees eten is goed voor het milieu (A).
Een koe stoot net zo veel CO2 uit als 4,5 auto (SA). 
Er worden minder bomen gekapt voor landbouwgrond (SA).  
Geen vlees eten is gezond voor de mens (A). 






Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden
Let bij meervoudige argumentaties ook op signaalwoorden van opsomming
en, ook, verder, bovendien, daarnaast, zowel ... als, 
niet alleen ... maar ook, daar komt nog bij dat,
ten eerste, ten tweede, ten derde, ten slotte enz.

Slide 18 - Tekstslide

Signaalwoorden
'Dus' en 'daarom' gebruik je tussen argument en standpunt:
argument -> dus/daarom -> standpunt

Andersom: 
'Want' en 'omdat' gebruik je tussen standpunt en argument:
standpunt -> want/omdat -> argument




Slide 19 - Tekstslide

Wat is het argument?
De meeste inzendingen zijn niet om aan te horen, daarom kunnen we beter stoppen met het Eurovisie Songfestival.
A
De meeste ... horen;
B
daarom ... Songfestival.

Slide 20 - Quizvraag

Objectief of subjectief argument?
De meeste inzendingen zijn niet om aan te horen, daarom kunnen we beter stoppen met het Eurovisie Songfestival.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
Je moet ... uitgaat,
B
want de ... boven nul.

Slide 22 - Quizvraag

Objectief of subjectief argument?
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het argument?
De militaire dienstplicht moet in Nederland opnieuw ingevoerd worden. Dat zal jongeren discipline en gehoorzaamheid bijbrengen.
A
De militaire ... worden.
B
Dat zal ... bijbrengen.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
Omdat de overheid veel geld kwijt is aan zorgkosten, moet roken helemaal verboden worden.
A
de overheid ... zorgkosten
B
roken ... verboden worden

Slide 25 - Quizvraag

Omdat de overheid veel geld kwijt is aan zorgkosten, moet roken helemaal verboden worden.

Soort argument?
A
feitelijk argument
B
ervaringsargument
C
gezagsargument
D
vergelijkingsargument

Slide 26 - Quizvraag

Enkelvoudige, onderschikkende of nevenschikkende argumentatie?
Zij is de juiste persoon voor die baan, want zij heeft ruime ervaring in de branche en zij voldoet aan alle opleidingseisen.
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend

Slide 27 - Quizvraag

Enkelvoudige, onderschikkende of nevenschikkende argumentatie?
Dat was geen leuk festival. De hoofdact kwam niet opdagen. De bandleden hadden hun vliegtuig gemist.
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend

Slide 28 - Quizvraag

Voor het kopen van een nieuwe printer kan je het beste naar de Mediamarkt gaan, want daar geven ze er duidelijke uitleg over.
A
vergelijkingsargument
B
emotioneel argument
C
vermoeden
D
ervaringsargument

Slide 29 - Quizvraag

Het is slimmer om deze keer op tijd te beginnen met leren voor mijn toetsen, want als ik te laat begin, ga ik altijd dingen door elkaar halen.
A
vergelijkingsargument
B
emotioneel argument
C
vermoeden
D
ervaringsargument

Slide 30 - Quizvraag

Is een ervaringsargument een objectief of subjectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 31 - Quizvraag

De tijd na je eindexamen is het mooist, want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren: op kamers wonen, de opleiding van je dromen volgen en veel nieuwe mensen ontmoeten.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
veel nieuwe mensen ontmoeten.
De tijd na je eindexamen is het mooist,
op kamers wonen,
de opleiding van je dromen volgen
want dan gaan er veel leuke dingen gebeuren:

Slide 32 - Sleepvraag

Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit. Je bent meer ontspannen en met je ogen dicht kun je beter luisteren, want je wordt nergens door afgeleid.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Met je ogen dicht kun je beter luisteren.
Je bent meer ontspannen.
Liggend naar een liveconcert luisteren is echt anders dan wanneer je op een stoel zit.
Je wordt nergens door afgeleid.

Slide 33 - Sleepvraag

Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten. Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie en als je je camera aan hebt, let je beter op. Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Zet alles op de juiste plek in het argumentatieschema.
Het praat gewoon makkelijker als je elkaar ziet.
Tijdens een online les moet iedereen de camera aanzetten.
Als je je camera aan hebt, let je beter op.
Als je elkaar kunt zien, is er meer interactie.

Slide 34 - Sleepvraag

Lees tekst 5 op blz. 273 en noteer onbekende woorden. 
Maak opdracht 1 op blz. 272 (behalve vraag 7c).

Slide 35 - Tekstslide