Les scripts -> je vais les regarder l'aujourd'hui / demain matin.
Slide 3 - Tekstslide
Grammaire C : Les articles
In het Frans heb je :
1. Het bepaald lidwoord 2. Het onbepaald lidwoord 3. Het delend lidwoord
Slide 4 - Tekstslide
Grammaire C : Les articles
In het Frans heb je :
1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les 2. Het onbepaald lidwoord - un, une 3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des
Slide 5 - Tekstslide
Les articles
Je gebruikt het delend lidwoord als:
1. Er in het Nederlands geen lidwoord voor een woord staat, én; 2. Als je geen hoeveelheid weet.
Je dois faire des devoirs. / Je porte des vêtements.
Slide 6 - Tekstslide
Les articles
Als je het hebt over iets of een groep in het algemeen, gebruik je in het Frans het bepaald lidwoord, geen delend lidwoord:
Les élèves ont trop de devoirs. - Leerlingen hebben te veel huiswerk.
Slide 7 - Tekstslide
Les articles
Na een hoeveelheidswoord (bijvoorbeeld trop, peu, beaucoup, des litres, des kilomètres,...), of bij een ontkenninggebruik je de/d':
Il a bu beaucoup d'eau. Je n'ai pasde temps.
LET OP: bij een ontkenning met être gebruik je un of une! Ce n'est pasune bonne idée. - Het is geen goed idee.
Slide 8 - Tekstslide
Les articles
Tot slot:
Na de werkwoorden aimer, préférer, détester, adorer, supporter en haïr gebruik je altijd een bepaald lidwoord, zelfs al zit er een ontkenning in de zin: Je n'aime pas les chaussures. - Ik hou niet van schoenen. Je préfère le hockey. - Ik heb liever hockey.
Slide 9 - Tekstslide
Samengevat:
Staat er in het Nederlands geen lidwoord voor en weet je geen hoeveelheid? -> gebruik het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
Behalve bij: - een lidwoord die er staat in het Nederlands ((on)bepaald lidwoord: le, la, les, un, une) - Hoeveelheidswoorden & ontkenningen(de, d') - Ontkenningen met être ((on)bepaald lidwoord: le, la, les, un, une) - Woorden als détester, préférer, aimer(bepaald lidwoord: le, la, les)
Slide 10 - Tekstslide
Probeer maar eens: vul het juiste lidwoord in (4 min.)
Marie-Amélie a gagné plusieurs médailles ______ or.
Est-ce que tu fais ______ sport?
Je n'ai pas _______ solution pour ton problème.
Il connait beaucoup ______ personnes.
Slide 11 - Tekstslide
Probeer maar eens: vul het juiste lidwoord in (4 min.)
Marie-Amélie a gagné plusieurs médailles d'or.
Est-ce que tu fais du sport?
Je n'ai pasde solution pour ton problème.
Il connait beaucoupde personnes.
Slide 12 - Tekstslide
Au travail !
Quoi? Faire 37ABC, 38B
Avec qui? - 37A : Ensemble -37BC, 38B : Individuellement
Besoin d'aide? - Bekijk de uitleg op p. 75; - Pose ta question à la prof.
Temps?
Résultat? Tu auras pratiqué avec les articles.
Fini? - Apprendre Grammaire C. - Apprendre vocabulaire C.