‹Terug naar zoeken

Oefenen SO Spelling lj1

Oefenen SO Spelling
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefenen SO Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoken
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beide

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plakken
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beide

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Regen
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beide

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Speren
(1 speer, 2 speren)
A
Korte klank
B
Lange klank

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gluren
(Ik gluur, wij gluren)
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beide

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergeten
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beide

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bestellen
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beide

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Betalen
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beide

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De stam van branden is...
A
brandt
B
brant
C
brand
D
brandd

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van plagen
A
plag
B
plaag

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de stam van 'slapen'?
A
slaapt
B
slaap
C
slapen
D
sliep

Slide 12 - Quizvraag

Antwoord B: slaap.
wat is de stam van zitten?
A
zitten
B
zit
C
zitt
D
zitte

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is de stam van noteren?
A
noteer
B
noter
C
noteren
D
nooter

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


wat is de stam van: faxen
A
fax
B
faxe

Slide 15 - Quizvraag

Antwoord A: fax.
Wat is de stam van beloven
A
belof
B
beloof
C
belov
D
beloov

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van bonzen
A
bons
B
bonz

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de stam van een werkwoord?
A
Door -en van het hele werkwoord te halen
B
Door er de ik-vorm van te maken
C
Door goed te zoeken
D
Door het in de tt te zetten

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord springen?
A
gesprongen
B
springen
C
spring
D
sprongen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord schrijven?
A
schrijf
B
schrijven
C
geschreven
D
schreef

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord slapen?
A
slaap
B
slapen
C
sliep
D
geslapen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord leven?
A
leef
B
lev
C
leev
D
lef

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord lezen?
A
lezen
B
lees
C
gelezen
D
lazen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord dansen?
A
gedanst
B
dansen
C
danste
D
dans

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord grommen?
A
gromm
B
groom
C
grom
D
groomm

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord voetballen?
A
voetballen
B
voetbal
C
voetbalde
D
gevoetbald

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van het werkwoord
geven
A
geev
B
geef
C
gev

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
A
Jij belooft
B
Jij beloofd
C
Jij beloofdt

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
A
Hij verslind
B
Hij verslindt
C
Hij verslint

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling pv-tt
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling pv-tt
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Word) je al gek van werkwoordspelling?
A
goed
B
fout

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
A
Manou verstuurt een brief
B
Manou verstuurd een brief
C
Manou verstuurdt een brief

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout.
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling
A
Hoe oud wordt je morgen?
B
Hoe oud word je morgen?

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meer lessen zoals deze

Les 3 - werkwoordspelling - pv tt en vt

- Les met 35 slides
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

10/10, FICTIE en wwspelling

- Les met 16 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Spelling persoonsvorm in de tt

- Les met 36 slides
Steunles spellingMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Werkwoordspelling MA2 les 1 TT

- Les met 23 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1

Les 10 H1 Grenzen - Taalverzorging - tt en vt

- Les met 23 slides

werkwoordspelling klas 3/4 tegenwoordige tijd

- Les met 17 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k

Werkwoordspelling les 1 (pv tt en pv vt)

- Les met 20 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Werkwoordspelling les 1 (pv tt en pv vt)

- Les met 20 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3