21/1 trappen vergelijking en stoffelijk bijvoeglijk naamwoord H5 1hv

Formulering en (werkwoord)spelling
H5
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Formulering en (werkwoord)spelling
H5

Slide 1 - Tekstslide

Check in: hoe zit je er vandaag bij?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Planning
  • Wat weet je nog?
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet ik wat 'de trappen van vergelijking' betekent
  • weet ik wanneer ik /als/ of /dan moet gebruiken
  • kan ik (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoorden correct spellen
  • kan ik woorden met g, gg en ch correct spellen
  • kan ik het onvoltooid en voltooid deelwoord als bijvoeglijknaamword spellen

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 5 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met 'trappen van vergelijking'?

Slide 6 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord?

Slide 7 - Woordweb

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van lief?
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 8 - Quizvraag

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Als/dan
Gebruik dan:
- bij een vergotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan
- bij ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht.

Gebruik als:
- bij net zo en even: net zo groot als, even mooi als
- bij niet zo: niet zo groot als
- bij drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als..

Slide 11 - Tekstslide

lang - .... - langst
(zonder streepjes)

Slide 12 - Open vraag

hulpeloos - hulpelozer - ....

Slide 13 - Open vraag

Juul is even slim .... Leroy

Slide 14 - Open vraag

Vandaag ben ik even slim als/ dan hem/ hij.
A
als en hem
B
als en hij
C
dan en hem
D
dan en hij

Slide 15 - Quizvraag

(stoffelijk) bijvoeglijk voornaamwoord

Slide 16 - Tekstslide

vallen
De _______ ster.

Slide 17 - Open vraag

wol
De _______ trui.

Slide 18 - Open vraag



Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?

  • Je plakt een -e achter het woord: mooi -> mooie (lange vorm)
  • Soms verandert het woord niet: korte vorm
  • Korte vorm gebruik je als (1) het bijv. nw. achter het zelfstandig naamwoord staat -> Dat is huis is prachtig.
  • Korte vorm gebruik je als (2) je bij de 'een-vorm' van een 'het-woord'
    -> een mooi meisje
    -> een heerlijk gerecht




Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Tekstslide



  • Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen vaak met -en
    -> ijzeren
    -> gouden
  • Maar let op met moderne & buitenlandse stoffen! Zij krijgen geen extra -e of -en
    -> plastic stoel
    -> carbon frame
    -> corduroy broek





Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Tekstslide



Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord


Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Soms worden bijvoeglijk naamwoorden gemaakt van deelwoorden (voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord)

  • De gemaakte opdrachten
  • De lachende kinderen

Slide 21 - Tekstslide

ONVOLTOOID DEELWOORD als

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD



Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk.


OVD = Blaffend stond de hond aan het hek.

BN = De blaffende hond stond aan het hek.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

wachten
De _______ mensen.

Slide 24 - Open vraag

opplakken
De _______ stickers.

Slide 25 - Open vraag

Werk voor de deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Blz. 152/152, opdracht 1 2, 3, 5 en 6
Blz. 154/155, opdracht 1, 2 en 5 (3 mag, maar hoeft niet)
Blz. 156/157, opdracht 1, 2 en 5 (3 mag, maar hoeft niet)
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk voor maandag na de vakantie
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!

Slide 26 - Tekstslide

slachten
De _______ koe.

Slide 27 - Open vraag

pakken
De _______ crimineel.

Slide 28 - Open vraag

verhuizen
De _______ buren.

Slide 29 - Open vraag

Wie was de eerst (kiezen) burgemeester?

Slide 30 - Open vraag

De fotograaf heeft alle (overbelichten) foto's meteen gedeletet.

Slide 31 - Open vraag

Theorie 
- stellende trap 
- vergrotende trap + -er
- overtreffende trap + -st

Let op:
woord eindigt op -r -> + -der
woord eindigt op -s -> + -t
woord eindigt op -t en -sch -> meest
lief
groot
liever
groter
liefst
grootst
duur
duurder (v)
machteloos
machteloost (o)
praktisch
verrast
meest praktisch (o)
meest verrast (o)

Slide 32 - Tekstslide

DE FOUTJES
  1. Lisa is jonger als mij.
  2. Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
  3. Lisa is jonger dan ik (ben).

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

5

Slide 35 - Video

even ..., net zo ..., niet zo ...

Slide 36 - Tekstslide

kleiner/groter/beter/mooier...

Slide 37 - Tekstslide

Theorie 
Verschil tussen als en dan. Wanneer gebruik je wat?
- als gebruik je na de stellende trap: even oud als 
- dan gebruik je na de vergrotende trap: ouder dan



Tip: herhaal in gedachten de persoonsvorm, dan hoor je of er 'als' of 'dan' komt, bijvoorbeeld:
Mariet schrijft lang niet zo netjes als ik (schrijf).
Inez zegt dat Jihan harder kan lopen dan zij (kan).
 

Slide 38 - Tekstslide

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 39 - Quizvraag

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 40 - Quizvraag

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 41 - Quizvraag

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 42 - Quizvraag

Robbert kan veel harder lopen ...... ik.
A
als
B
dan

Slide 43 - Quizvraag

laf - .... - ....
(zonder streepje ertussen, alleen spatie)

Slide 44 - Open vraag

Yasmina is sneller .... Sem

Slide 45 - Open vraag

goed - .... - ....
(zonder streepje ertussen, alleen spatie)

Slide 46 - Open vraag

Werk voor de deze les + huiswerk: 


Blz. 152/152, opdracht 1 2, 3, 5 en 6
Blz. 154/155, opdracht 1, 2 en 5 (3 mag, maar hoeft niet)
Blz. 156/157, opdracht 1, 2 en 5 (3 mag, maar hoeft niet)
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
10:00

Slide 47 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet ik wat 'de trappen van vergelijking' betekent
  • weet ik wanneer ik /als/ of /dan moet gebruiken
  • kan ik (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoorden correct spellen
  • kan ik woorden met g, gg en ch correct spellen
  • kan ik het onvoltooid en voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord spellen

Slide 48 - Tekstslide

Ik weet wat 'de trappen van vergelijking' betekent en ik weet wanneer ik /als/ of /dan moet gebruiken.

😒🙁😐🙂😃

Slide 49 - Poll

Ik kan (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoorden correct spellen, ik kan woorden met g, gg en ch correct spellen en ik kan het onvoltooid en voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamword spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 51 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 52 - Open vraag