2.3 Lezen - les 4

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan uitleggen wat een nieuwsbericht is.
  • Ik kan tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm herkennen en benoemen.
  • Ik kan een tekst kritisch lezen.
  • Ik kan het leespubliek van een tekst herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Werkwoordspelling
  • Tekst 3 - Boete voor schommelen
  • Zelfstandig aan het werk

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Op het Scheveningse strand heeft een selectie van
bekende voetballers ... (beachvolleyballen)

Slide 5 - Open vraag

Als het zonnetje schijnt en je je niet insmeert,
... (verbranden) je snel

Slide 6 - Open vraag

Wat te doen als de zon zo sterk is dat zelfs de
struik in de schaduw ... (verschroeien)?

Slide 7 - Open vraag

Zorg er in ieder geval voor dat je je ... (insmeren)
en dat je voldoende water drinkt.

Slide 8 - Open vraag

Kritisch lezen
Hoe weet je of wat je leest waar is? Om daar achter te komen, kun je jezelf bij het lezen steeds kritische vragen stellen. 

Maak hierbij onderscheid tussen objectieve en subjectieve informatie.

          Wat is het verschil tussen objectieve en subjectieve informatie?


Slide 9 - Tekstslide

Tekst 3 - Boete voor schommelen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Tekst 3 - Boete voor schommelen
Samen lezen tekst 3
(blz 117)

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Lezen 2.3: maken opdr 9+10 (in je schrift)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan uitleggen wat een nieuwsbericht is.
  • Ik kan tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm herkennen en benoemen.
  • Ik kan een tekst kritisch lezen.
  • Ik kan het leespubliek van een tekst herkennen.

Slide 15 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Quizlet - synoniemen
  • Nakijken opdr 9 + 10
  • Leespubliek
  • Tekst 4+5

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Nakijken
Lezen 2.3: maken opdr 9+10 (in je schrift)

Slide 18 - Tekstslide

Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst meestal voor een bepaalde groep lezers. Deze lezers noem je het leespubliek. Om het leespubliek te bepalen, kun je
letten op:
• de afbeeldingen;
• de bron;
• het taalgebruik;
• het onderwerp;
• de aanspreekvorm: wordt de lezer met u of jij aangesproken? 

Slide 19 - Tekstslide

Leespubliek
Voorbeeld van een nieuwsfeit geschreven voor jongeren:


Flamingo’s gespot in Nederland
Er zijn zeven wilde flamingo’s neergestreken in een natuurgebied vlak bij Rotterdam. In de Algarve in Portugal of in de Camargue in Frankrijk kun je ook wilde flamingo’s tegenkomen, maar in Nederland is het echt bijzonder.
Bron: www.natgeojunior.nl

Slide 20 - Tekstslide

Leespubliek
Hoe weet je dat de tekst Flamingo’s gespot in Nederland voor jongeren geschreven is? Je weet dat door:
• de bron: National Geographic Junior is een tijdschrift voor jongeren;
• het onderwerp: jongeren vinden het onderwerp flamingo’s waarschijnlijk interessant;
• het taalgebruik: er staan geen lange zinnen en weinig moeilijke woorden in de tekst;
• de aanspreekvorm: de lezer wordt met je aangesproken.

Slide 21 - Tekstslide

        Tekst 4 - Twee vrouwen door auto geschept

        Tekst 5 - Eigen schuld, dikke bult

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

        Tekst 4 - Twee vrouwen door auto geschept

        Tekst 5 - Eigen schuld, dikke bult

Samen lezen tekst 4 + 5
(blz 119 en 120)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Doelen
  • Ik kan uitleggen wat een nieuwsbericht is.
  • Ik kan tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm herkennen en benoemen.
  • Ik kan een tekst kritisch lezen.
  • Ik kan het leespubliek van een tekst herkennen.

Slide 26 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Grammatica - zinsdelen
  • Nakijken opdr 13 t/m 16 + 19
  • Tekst 6

Slide 27 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin

Slide 28 - Tekstslide

Enkelvoudige zin
In een enkelvoudige zin staat altijd één persoonsvorm.
  • Hij scoort gemakkelijk.
  • Ik fiets graag.
  • Dromerig keek ik tijdens de les wiskunde uit het raam.

Slide 29 - Tekstslide

Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. Een samengestelde zin bestaat uit twee (of meer) enkelvoudige zinnen, bijvoorbeeld twee hoofdzinnen.
  • Ik fiets graag, maar mijn vriend gaat altijd met de auto.
  • Morgen vertrekken we naar Frankrijk, dus we zijn nu de koffers aan het pakken.
  • Natuurlijk begrijp ik het probleem, maar waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?

Slide 30 - Tekstslide

Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. 

  • Ik fiets graag, maar mijn vriend gaat altijd met de auto.
  • Morgen vertrekken we naar Frankrijk, dus we zijn nu de koffers aan het pakken.
  • Natuurlijk begrijp ik het probleem, maar waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?

Slide 31 - Tekstslide

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn.
enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.

Slide 32 - Sleepvraag

Grammatica zinsdelen
Nevenschikking
Onderschikking

Slide 33 - Tekstslide

Nevenschikking
Een samengestelde zin van twee hoofdzinnen noemen we nevenschikking.
Tussen de twee hoofdzinnen in een nevenschikking staat een voegwoord: maar, want, en, of, dus.

Haal je het voegwoord weg, dan houd je twee correcte zinnen over.
Ik fiets graag (maar) mijn vriend gaat altijd met de auto.
Zin 1: Ik fiets graag.
Zin 2: Mijn vriend gaat altijd met de auto.

Slide 34 - Tekstslide

Onderschikking
Een samengestelde zin kan ook bestaan uit een hoofdzin en een bijzin.
Ik ga vanavond vroeg naar bed, omdat ik moe ben.
Terwijl het buiten keihard regent, zitten wij gezellig binnen.

Een hoofdzin en een bijzin in een samengestelde zin noemen we onderschikking. Het voegwoord staat aan het begin van de bijzin: omdat, toen, terwijl, zodat, als, sinds enzovoort.

Slide 35 - Tekstslide

Onderschikking
Bij onderschikking zijn er twee volgordes mogelijk:

1 hoofdzin + bijzin: 
Ik bel je, zodra ik thuis ben.

2 bijzin + hoofdzin: 
Zodra ik thuis ben, bel ik je.

Slide 36 - Tekstslide

Geef aan of de volgende zinnen enkelvoudig of samengesteld zijn. Als de zin samengesteld is, geef dan aan of de zin onderschikkend of nevenschikkend is.
enkelvoudig
een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. Er kunnen wel meer werkwoorden zijn. Deze werkwoorden zijn samen onderdeel van het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
EV
samengesteld
een samengestelde zin heeft twee (of meer) persoonsvormen.
Verander de zin van tijd om te zien wat de persoonsvormen zijn.
Een samengestelde zin is nevenschikkend of onderschikkend.
Nevenschikkend: twee hoofdzinnen (voegwoorden: en, maar, want, of)
Onderschikkend: hoofdzin en bijzin(nen) (HZ-BZ of BZ-HZ). Onderwerp en persoonsvorm staan in de bijzin uit elkaar of kunnen uit elkaar geplaatst worden door het woordje niet ertussen te plaatsen.
SG
enkelvoudige zin
samengestelde zin
nevenschikkend
samengestelde zin
onderschikkend
Tijdens de voetbalwedstrijd mogen de supporters niets drinken op de tribune.
Hoewel het kampioenschap de club niet meer kon ontgaan, bleef de trainer zenuwachtig voor de wedstrijd.
De supporters hopen dat hij besluit nog een jaar bij hun club blijft.
Hij heeft het enorm naar zijn zin, maar een avontuur is ook interessant.
De trainer blijft nog een seizoen of hij gaat toch met pensioen.

Slide 37 - Sleepvraag

Oefenen
2.7 Grammatica zinsdelen
opdracht 1, 4, 8, 9, 12

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk
Lezen 2.3: maken opdr 13 t/m 16 + 19 (in je schrift)

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Tekst 6
Samen lezen

Slide 41 - Tekstslide

Huiswerk
2.3 Lezen
opdracht 22 t/m 25

Slide 42 - Tekstslide