Grammar Word order and Relative pronouns

Grammar Word order and Relative pronouns
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammar Word order and Relative pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Exercise 41, 42 and 43 nakijken
Word order and adverb of frequency
Als er nog tijd is: Who or whom?

Slide 2 - Tekstslide

Kloppen deze zinnen?
  • I go every day to the supermarket
  • I had an Easterlunch this Sunday afternoon

Slide 3 - Tekstslide

Word order

Basic word order (in short)






Slide 4 - Tekstslide

De bepaling van plaats komt voor een bepaling van tijd.

Ezelsbruggetje: Plaats voor Tijd ( p komt vóór t in het alfabet)

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer je de adverbs of frequency gebruikt dan komen die tussen het onderwerp en het werkwoord.

  • Adverbs of frequency zijn:
  • I usually have breakfast at 10 am 
  • We frequently use the waffle machine 
  • I often go out on the weekends
  • I always start my breakfast with a glass of milk
  • We normally use the frontdoor to enter the house


Slide 6 - Tekstslide

Who(m) or whose?
  • Whom wordt gebruikt ter vervanging van een voorwerp van een werkwoord of voorzetsel:
  • This is George, whom you met at our house last year

Slide 7 - Tekstslide

who, whom, whose
whom is used after a preposition

whose  is used to say that something/ someone belongs to something else/ someone

  1. This is the man .......... we saw stealing something in the bookshop.
  2. This is the man for ............ Lisa left her husband.
  3. This is the man ............. daughter became a super model.

Slide 8 - Tekstslide

Whose
We gebruiken whose om bezit aan te duiden in de vorm van who:
This is George, whose brother went to school with me. (wiens)

Slide 9 - Tekstslide

(Non) Restrictive/relative clauses: Je gebruikt relative clauses (bijzinnen) om ergens meer informatie over te geven.


  • Restrictive clauses (beperkende bijzin): bevat noodzakelijke aanvullende informatie over een zelfstandig naamwoord.
  • Non-restrictive clauses (uitbreidende bijzin): bevat informatie die niet beslist nodig is om de zin te begrijpen, je kunt het ook weglaten.

Slide 10 - Tekstslide

Relative clauses
there are two kinds of relative clauses:

1) restrictive or defining relative clauses

the man who I met yesterday turned out to be a relative of mine.

2) non-restrictive or non- defining relative clauses
James, who I met only yesterday, is a relative of mine.

Slide 11 - Tekstslide

The man next door, who is really nice, is a doctor. Wat kan je weglaten?

Slide 12 - Tekstslide

relative pronouns
  • who refers to people : The girl who I am engaged to  is Margaret       
  • which refers to things: The car which I bought is red.
  • that refers to people and things: Tha car that I bought is red
  • when refers to a time; The day when i met you is the happiest day of my life.
  • where refers to a place: The park where we met is just around the corner.
  • why refers to a reason: That is the reason why we can go home early today.

Slide 13 - Tekstslide

Textbook page 69-71
Exercise 15 Grammar C Word order and relative pronouns

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide