theme 5 relative clauses

Today:
  • Check homework
  • Relative clauses together
  • Word order: on you own via lessonup
  • Do exercise 15B, C, D (page 43) 
  • Read Rosy Project
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Today:
  • Check homework
  • Relative clauses together
  • Word order: on you own via lessonup
  • Do exercise 15B, C, D (page 43) 
  • Read Rosy Project

Slide 1 - Tekstslide

WHAT????


A relative clause? ? ?

Slide 2 - Tekstslide

What is a relative clause?
A
Het is een bekende van je
B
Dat hangt er van af, alles is relatief
C
Het is een bijzin
D
Het is een relatieve Kerstman

Slide 3 - Quizvraag

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 
Relative clauses in English are clauses that begin with relative pronouns

Slide 4 - Tekstslide

Relative Pronouns
Verwijzen naar een mens (who, whom) of dier/ding (which) of bezit (whose)

Worden gebruikt om extra informatie toe te voegen zonder een nieuwe zin te beginnen

The man is blond. He is my brother. 
--> The man who is blond is my brother.

Slide 5 - Tekstslide

RELATIVE PRONOUNS
  • WHO: bij mensen
  • WHICH: bij dieren en dingen
  • THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
  • WHOM: bij mensen na een voorzetsel
  • WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 6 - Tekstslide

Who en Whom
Who en Whom verwijzen naar mensen. Als je de persoon naar wie je verwijst kunt veranderen in he dan gebruik je who, kun je veranderen in him dan gebruik je whom.

That is the man __ helped me (he helped me) --> who
That is the boy __ I gave flowers (I gave him flowers) --> whom

Slide 7 - Tekstslide

Whose
Whose verwijst naar bezit. Het is hier niet van belang of je over een mens, dier of ding spreekt.

Do you see that dog whose tail is wagging?
The car whose roof was on fire was pushed into the river.

Slide 8 - Tekstslide

Non-restrictive relative clauses
  • extra informatie
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN "that" in plaats van "which"gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 9 - Tekstslide

restrictive relative clauses
  •   onmisbare informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!
  • You can use ‘that’ to substitute ‘who’ or ‘which’





He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 10 - Tekstslide

Restrictive relative clauses
If ‘who’ or ‘which’ are in fact the object of the verb then you can eliminate them.


Messi is the player who I voted for.
Messi is the player I voted for.

Slide 11 - Tekstslide

I talked to the girl __ car had broken down in front of the shop.

Slide 12 - Open vraag

Mr Richards, __ is a taxi driver, lives on the corner.

Slide 13 - Open vraag

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 14 - Quizvraag

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 15 - Quizvraag

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 16 - Quizvraag

The boy ………... cat just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 17 - Quizvraag

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 18 - Quizvraag

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 19 - Quizvraag

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 20 - Quizvraag

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 21 - Quizvraag

The photocopier, ...
has a two-year guarantee, cost $2000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 22 - Quizvraag

The people ...
were stopped at the border were all from Eastern Europe.
A
whose
B
which
C
that
D
whom

Slide 23 - Quizvraag

Well done!

Slide 24 - Tekstslide